Jacobus Bellamy in de korte en krachtige ontwikkeling van zijn dichterschap Aflevering 161 herfst 2008 5 Aarnout de Bruyne Wie de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw overziet komt onherroepelijk in Vlissingen terecht, waar twee schrijvers al tijdens hun leven nationale bekendheid genoten. Het zijn Betje Wolff, geboren Bekker, en de 19 jaar jongere Jacobus Bellamy. Nu wij dit jaar gedenken dat Bellamy 250 jaar geleden werd geboren op 12 november 1757, is mijn keuze niet moeilijk: Jacobus Bellamy. Ik zal Bellamy schetsen in de korte en krachtige ontwikkeling van zijn dichterschap. Om daarover een helder beeld te geven zal ik die ontwikkeling schetsen tegen de achtergrond van de dichtgenootschappen die in de achttiende eeuw grote invloed uitoefenden op de Nederlandse dichtkunst. Daarbij zal ik mij in hoofdzaak laten leiden door een tweetal studies. In de eerste plaats door Leven en werken van Jacobus Bellamy van Aleida Nijland. Dit standaardwerk uit 1917 van ruim 900 pagina's in twee lijvige delen biedt onontbeerlijke informatie. Een tweede bron vormt de studie van Marleen de Vries Beschaven, de letterkundige genootschappen in Nederland 1750-1800 uit 2001. Nog geen jaar voor zijn vroege dood in 1786 schreef Jacobus Bellamy als inleiding op zijn laatste dichtbundel Gezangen (1785) een brief aan zijn Utrechtse vriend en dichter Jan Pieter Kleyn. Alsof hij zijn einde voelde naderen, overzag Bellamy daarin zijn leven en werk. Hij schreef o.a. het volgende: "Een opvoeding die men een geleerde noemt, heb ik niet gehad: ik werd in een' kring geplaatst, in wiens engen omtrek mijn geest als gekluisterd was: zulk een engte wordt benaauwender, naar maate verwijtingen en bitse aanmerkingen, bij iedere beweeging van onze geest, ons noodzaaken stil te zijn. Ik moet nog lagchen, als ik mij dien tijd te binnen breng: niemant bemoeide zich met mij; men zeide, dat ik zeer zoet begon te rijmen; en ik was van het zelfde gevoelen. Van taal wist ik niets; en niemant mijner vrienden wist er mij iets van te zeggen. De dichters, die mij, toevallig, nu en dan, in de handen kwaamen, waaren meestal van dat soort, dat weinig geschikt was, om mijnen smaak te vormen. Op hun spoor begon ik ook huwelijks- en verjaardichten te maken." Wat is "die engen kring" waarin Bellamy moest opgroeien en in wat voor stad moest hij tot zijn vijfentwintigste jaar wonen? Vlissingen telde in die jaren ongeveer 8000 inwoners, die het zuidelijke deel van de huidige binnenstad bewoonden, straten en pleinen rondom de vele havens. Die waren ook in die tijd belangrijk, want handel, scheepvaart en visserij en de daarmee samenhangende nijverheid brachten brood op de plank. Dat brood vertoonde overigens heel wat minder beleg dan in de Gouden Eeuw toen de maritieme bomen nog tot in de hemel groeiden. De Nederlanders hadden de heerschappij op de wereldzeeën verloren aan de Britten. Dat was ook in Vlissingen te merken. Maar slavenhandel en kaapvaart konden de economische teruggang enigszins compenseren. Vlissingen had als havenstad een internationaal karakter. Er woonden relatief veel buitenlanders in het stadje. Net als nu, maar met dit verschil,

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 7