Oezemoezedat eigenlijk goezemoeze (sterrenmuur) moet zijn geweest, is verder nog bekend in allerlei varianten als groezemoezeroezemoeze en zelfs oenzemoes. Het is eigenlijk een speciaal woord, want we hebben hier wellicht met een relictvorm te maken. Andere Zeeuwse woorden voor sterrenmuur zijn (h)oenderdarm (vergelijkbare namen zijn gangbaar in het Duits), endedarm (met uitspraak denn uiteraard), muur, bemuur of vogeldarm (veugelderm). Als we over de grens van Vlaanderen kijken zien we ook ganzemuur en ganzemoer, vogelmuur, enz. Meestal zijn het dus samenstellingen van kruid, muur of moes of varianten, gevolgd door vogel, gans, kieken of hoender. De plant wordt namelijk gebruikt als voedsel voor ganzen en kippen. De vorm goezemoeze is te beschouwen als een relict uit de kustdialecten (Ingweoonse dialecten). In die dialecten verdwenen nasalen immers voor th en s, in tegenstelling tot de dialecten die meer landinwaarts werden gesproken. Het Nederlands en het Duits hebben dus een n in gans, maar het Engels heeft die n niet in goose. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de vorm muide(n), die we in Arnemuiden of Diksmuide aantreffen; de tegenhanger hiervan verder landinwaarts is mond(e), dat we o.a. vinden in Roermond en Dendermonde. Het woord goes dat we dus in goezemoeze aantreffen is dus een relict van het kustdialect dat o.a. ook in Zeeland werd gesproken. Die relictvorm is ook nog wel bewaard in Zeeuwse en Vlaamse toponiemen, zoals in de Goezeputstraat in Brugge, Goesvoorde of Goeshoek. Het woord goes is in Zeeland dus eigenlijk een ouder woord voor gans. De herkomst van het tweede deel van het woord, moes of moeze, is net als muur, nog onduidelijk. Vormen als groezemoeze ontstaan, omdat men de woorden niet meer herkent en er toch iets herkenbaars wil in zien. Groeze als benaming voor 'loof is dan een goed redmiddel. Ook de andere vormen zijn ontstaan omdat men het oorspronkelijke woord niet meer herkent. De vorm hoenderdarm en ook endedarm ('eendedarm') heeft als tweede element duidelijk iets anders dan de hierboven genoemde woorden. Kleijn. Paque en De Pauw wijzen erop dat de naam ontstaan kan zijn omdat de darmachtige stengels van de plant langs de grond slingeren (zie De Pauw 189-190). Een andere mogelijkheid is dat het een ver doorgedreven verbastering is van een Oudhoogduits woord *gundreba, waarvan het eerste lid 'wond, vocht of etter' betekent en het tweede 'rank'. Het was de naam voor wat we nu als hondsdraf kennen. Ook de vorm hoenderdarm op Goeree voor deze plant wordt als een vergevorderde verbastering van dat *gundreba beschouwd. Dat namen soms voor verschillende planten in gebruik zijn, is niet zo zeldzaam. De andere namen uit het natuurlijstje verwijzen naar de dierenwereld. De boen(k)zoeng is eigenlijk een bunzing, alleen is niet duidelijk uit de wedstrijd of de inzenders die betekenis nog kennen. De een vindt het een leuk woord, de ander kent het in de figuurlijke betekenis 'nukkig mens'. Ook de inzender van schaljebieter weet niet wat het woord betekent. Als commentaar krijgen we: '(blauwgroen insect, kroop langs de plinten). Ik ben geboren Zeeuwse, opgegroeid in Rotterdam. Op vakantie in Zeeland, was mijn oma hier bang van. Niemand wist de vertaling hiervan. U misschien wel?' Gelukkig geeft de informant aan dat het een blauwgroen insect is, want schaliebijter (de vernederlandste vorm van schaljebieter) wordt voor meerdere insecten gebruikt. Zo is het bijvoorbeeld in Zeeuws-Vlaanderen bekend voor een kever in het algemeen, maar het kan ook een meikever zijn. Het WZD geeft gouden tor, grote loopkever met als Latijnse naam Carabus auralus. Het is bekend in een vrijwel geheel Zeeland maar dan wel in diverse varianten: schaoljebieter, schallebieter, schcirrebieter, schellebieter, schaoliebijter, schaliebieter, schaeljebieter. Ook bekend is de uitdrukking blienke(n) az 'n schaoljebieter. Een dukeloentje is een waterhoentje. Ook dukelendje en dukelaandje komen voor, of zelfs mertekootje. Een neuzenaaier is een libel, vooral bekend op Walcheren, Zuid-Beveland en Schouwen-Duiveland. Ook naaier, rietnaaier, glazenaaier, spansenaaier, glazemakerbreinaald 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 32