VELDWACHTERS OP ZUID-BEVELAND Albert L. Kort De veldwachter of 'garde champêtre' verscheen in 1791 op het historische toneel, voor het eerst in Frankrijk. Toen vier jaar later de Fransen het tegenwoordige België en Zeeuws-Vlaanderen bezetten, deed de veldwachter zijn intrede in de door de Fransen bezette Nederlandse gemeenten. Pas in 1810, toen het Koninkrijk Holland door Frankrijk werd geannexeerd, werden in vrijwel alle Nederlandse plattelandsgemeenten veldwachters geïnstalleerd. In steden was de handhaving van de openbare orde in handen van 'agenten van politie'. De veldwacht bleef bestaan tot 1943, toen de Duitse bezetter de dienst onderbracht bij de marechaussée. Onmiddellijk na de bevrijding werd de ordehandhaving in de steden toevertrouwd aan de gemeentepolitie, die in de dorpen aan de rijkspolitie. In 1981, tenslotte, fuseerden gemeente- en rijkspolitie tot één politiemacht. De schrijver is bezig met een onderzoek naar de geschiedenis van de veldwacht in heel Zeeland. De voorbeelden in dit artikel zijn ontleend aan de situatie op Zuid-Beveland. Uit zijn voorlopige bevindingen is gebleken dat de situatie op Noord-Beveland, Schouwen, Duiveland, Walcheren en Tholen niet veel anders was. In 1824 klaagde de schout van Baarland, J. van de Guchte, steen en been over veldwachter Dignus Hoek van Dijke. die volgens hem absoluut niet voor zijn taak was berekend. In een brief aan de districtscommissaris van Goes liet hij weten dat de man - sinds 1811 belast met de handhaving van de openbare orde in de gemeente - maar al te vaak te diep in het glas keek en dat het aantal malen dat hij op de vingers moest worden getikt niet meer was te tellen. Hierbij kwam nog dat Baarland de veldwachter moest delen met twee andere gemeenten in de Zak van Zuid-Beveland, namelijk Oudelande en Ellewoutsdijk, waardoor Hoek van Dijke zijn gezicht maar zelden in Baarland liet zien. En dit was nog niet alles. Aangezien de veldwachter in het op anderhalf uur afstand gelegen Ellewoutsdijk woonde en hij tevens gemeentebode was, ontving de burgemeester van Baarland slechts zelden zijn post op tijd. 'Nimmer ontfang ik de aanschrijvens van uw Hoog Edele gestrenge bij tijds; die welke ik bij voorbeeld donderdags en zaterdags 's avonds behoorde te hebben is soms eene en soms twee dagen later,' zo schreef hij de districtscommissaris. Dit alles was voor Van de Guchte reden genoeg om de commissaris 'zeer nedrig te verzoeken, dat het mij vergund worde om een geschikt persoon tot VeldWagter te mogen hebben.'1 Deze smeekbede werd spoedig verhoord, zij het op een tamelijk onverwachte wijze. Twee maanden nadat de schout luidkeels zijn beklag over Hoek van Dijke had gedaan, werd het lichaam van de veldwachter 'levenloos gehaald uit de gemeentevate, aan het kerkhof, ten oosten van het dorp, bij zich hebbende het kohier der directe belastingen op de gebouwde en ongebouwde eigendommen dezer Gemeente benevens twee missives van Uw Wel Ed Gestr, en 24 a 25 partikuliere brieven, alle welke stukken,' zo konden de autoriteiten tot hun opluchting opmerken, 'door de voorzigtige behandeling en droging in een bruikbaren staat zullen kunnen gehouden worden.'2 Tot opvolger van Hoek van Dijke werd Hubregt van den Berge benoemd. Het was een noodgreep. Noch de gouverneur van Zeeland, die het laatste woord had bij de benoeming van veldwachters, noch de districtscommissaris, stond namelijk te springen om deze man die, zo bleek, niet in het leger was geweest en dus geen enkele ervaring had met de handhaving van de openbare orde. Aangezien er geen enkele 'geschikte gepasporteerde militair' in Baarland. Ellewoutsdijk of Oudelande was te vinden, hadden de autoriteiten echter weinig keus. De andere kandidaten deugden al helemaal niet. Zo kon de eerste sollicitant in het geheel niet lezen of schrijven; 'de andere niet dan zeer gebrekkig en welk laatste bovendien zijn spraak nog niet wel magtig is; de derde heeft veel 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 12