werd door sommigen wat te sterk gevonden: "t Zou immers niemand hebben gehinderd, zoo hij in zijn verhalen meer over God gesproken had'.14 Dit kenmerk van Louwerses werk past weer wél in de Vom-Kinde-aus beweging, die een opvoeding in een bepaalde kerkelijke richting als een hinderpaal ziet voor de natuurlijke ontwikkeling van het kind. Tegen het eind van de twintigste eeuw is de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur meermalen onderwerp van wetenschappelijke studie. In 1989 verscheen een geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen onder de titel De hele Bibelebontseberg. Het boek constateert de ruime belangstelling die er was voor de historische verhalen van Louwerse, maar noemt ze 'oppervlakkig soms, en niet altijd overeenkomstig de historische werkelijkheid'.15 Verder wordt vermeld dat Louwerse bij voorkeur over de 16de eeuw en over Zeeland schreef. Het tweede deel van deze bewering is niet staande te houden. In een artikel in het Zeeuws Tijdschrift, dat twee jaar eerder verscheen, is berekend dat de werken die een directe of indirecte link met Zeeland hebben nog geen tien procent van zijn totale werk uitmaken.16 Toos Zuurveen geeft in haar boek Van zedenleer tot Bruintje Beer het oeuvre van Louwerse een ambivalente karakteristiek: 'jeugdlektuur van hoge kwaliteit'. Zij prijst zijn redacteurschap van Voor 't Jonge Volkje, maar het succes van de Geïllustreerde Vaderlandsche Geschiedenis schrijft Zuurveen vooral op het conto van illustrator Johan Braakensiek.17 In het boek Lust en leering (2001) van het echtpaar Buijnsters- Smets, dat helemaal gewijd is aan het negentiende eeuwse kinderboek, komt Louwerse uitgebreider aan bod. Er wordt aandacht besteed aan zijn geschiedverhalen, tijdschriften en avonturenboeken, maar ook aan zijn poppenboek, verjaardagsalbum, ABC-boekje ('A.B.C. De poes gaat meê. De hond blijft thuis. Piep, zei de muis in 't vóórhuis!'), en Uitspanningsboek voor jongens en meisjes, een boek met knutsel-opdrachten, raadsels en rebussen en bewegingsspelen. Hierdoor geeft dit boek het meest complete beeld van de betekenis van Louwerse voor de negentiende-eeuwse jeugdliteratuur. De schrijvers gunnen hem een ereplaats tussen Heije, Goeverneur en Andriessen.18 Dat was nog eens lezen! Hoe waardeerden de lezers van destijds het werk van Louwerse? De schrijver en karikaturist Cornelis Veth (1880-1962) schreef in 1912 over jongensboeken: 'In mijn tijd hadden we voor oorspronkelijke hollandsche boeken de historische verhalen van Louwerse en Andriessen. De eersten waren het best, er zat geest en leven in, ook werden wij er niet zoo voortdurend toegesproken als 'lieve lezer' wat ons geweten misschien deed spreken, ons in allen geval kregel maakte. Maar op een niet al te onaangename manier kreeg men een goede dosis vaderlandsche geschiedenis binnen, al was men daarom nog niet van het leeren der jaartallen verlost. Ook waren er van Gerdes, maar die vonden we 'ouderwetsch' en prekerig. Tegenwoordig zijn die dingen 'joliger'. Zoo schreef de heer Joh. Kievit 'Dik Trom', een werkelijk gezellig boek, zijn latere zijn wat al te grappig.'19 Nog lovender was Daalder over het tijdschrift Voor 't Jonge Volkje 'Ik herinner mij geen enkele gebeurtenis uit mijn kinderjaren, die een zo regelmatig weerkerende vreugde veroorzaakte als de ontvangst van dit maandblad. Ik heb het gelezen van de eerste tot de laatste regel, zelfs, plichtsgetrouw, als de oude schoolmeester niet wilde boeien, maar ook leren; hij heeft mij aan het raden en rekenen, aan tekenen, plakken en knippen gezet, ik heb hem mijn kinderlijke brieven geschreven, die in De Brievenbus altijd even vriendelijk beantwoord werden en een enkele keer zelfs particulier.'20 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 8