Allerlei woorden voor allerlei bezems werden genoemd: de platte zeuge werd zelfs de winnaar, maar verder waren er ook ruusters en bamboezen, of zelfs een oekepoes (handveger; wellicht hoekepoets). Een ruuster, of vernederlandst ruister, is afgeleid van het werkwoord ruischen, dat 'wrijven' betekent. Opvallend in contrast met alle bezems is de opgave van het woord errebezem 'aardbei', 'omdat het net niets met bezems te maken heeft', maar dat wel suggereert. Andere bezems zijn die waarmee men spinnenwebben wegveegt en naast varianten van rugesoot (zie de eerste bijdrage van deze jaargang) treffen we ook de varianten koppejager en koppespinder aan. Ook koppekramen is enkele keren genoemd voor 'spinnenwebben verwijderen met de ragebol'. Of zoals de inzendster vermeldt: 'om in één woord eigenlijk een hele zin te kunnen vertellen vind ik vrij uniek'. Niet alleen in Zeeland werd het woord scheuteldoek, of een variant ervan, enkele keren ingestuurd als mooi woord voor die regio. Het woord (elders schoteldoek of schutteldoek) wordt in heel Vlaanderen gebruikt om de vaatdoek aan te duiden en is blijkbaar ook in Groningen bekend. Ook werktuigen en (kinder)spelletjes kunnen gemakkelijk in deze categorie geplaatst worden. Hebt u ooit gehoord van kuteplaetere voor 'keilen', u weet wel, zo'n plat steentje een aantal keer laten botsen op het water, en liefst zo veel mogelijk. En ongetwijfeld kent u de murpelbozze nog, die gebruikt werd bij het knikkeren. Dat sommige woorden al grotendeels uit onze woordenschat zijn verdwenen is bijvoorbeeld te zien in sommige commentaren. Iemand zond pezerik in, iets dat gebruikt wordt "om bijvoorbeeld een spade of ander gereedschap op te poetsen" en schrijft dat deze pezerik het achterste stukje van de staart van het varken is. In werkelijkheid gaat het hier echter om de roede van het varken. Kent u het putevildertje of het putevlaaiertje (te vernederlandsen als puitevladertje). Het lijkt wel een moordwapen, maar het is een soort zakmes. De inzender van het putevildertje vertelt: 'Een putevildertje is bij ons een "puntemesje" dat gebruikt wordt om bijv. gras van tussen de tegels te snijden en daardoor sterk afgesleten en kort geworden is. Het was één van de meest karakteristieke voorwerpen, die ik me herinner van mijn oma. Ik vind dit een bijzonder, typisch Zeeuws woord, omdat het aangeeft hoe rijk onze taal is. Het woord "puut" en "vildertje" is hier figuurlijk gebruikt, want het is echt niet de bedoeling om er een kikker mee te slachten.' Het WZD neemt het putevildertje op als slecht, bot mesje. Andere benamingen zijn volgens het WZD koetertje en paddeluikereHet WNT kent puitevilder en puitevlader eveneens in dezelfde betekenis. Het is ook bekend in Vlaanderen. Vladen is een synoniem van villen. En wie kent nog een têêltuun (in het Nederlands vertaald teiltuin), het hekwerk waarop de melkteilen te drogen werden gezet, of het termezeell Eigenlijk is dit termezeel een verkeerde interpretatie van het aeremzeel 'armzeel', de draagband van een kruiwagen. 1.3. Eten en drinken Dat ook eten en drinken onontbeerlijk is in ons dagelijkse leven blijkt uit woorden als jikkemiene en klevende liefde voor de Zeeuwse bolus, jodevergif voor een soort snoep (maar niet beperkt tot Zeeland), keutjesbeuter (reuzel), errebezem (aardbei), beier (bes) en zoetekoek (ontbijtkoek). Ook vossesoppen 'verse soppen' is niet vergeten. Of kwatastrooisel (hagelslag) beperkt is gebleven tot Zeeland is nog maar de vraag; het verwijst immers naar de merknaam kwatta. Een ander, heel speciaal Zeeuws 'nieuw' woord of maakwoord 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 34