en naald zijn bekend in Zeeland. De namen voor de libel hebben dikwijls met kleermakers, naalden of spelden te maken. De vorm van de libel (zo fijn als een speld/naald) is daar uiteraard niet vreemd aan. In Vlaanderen is o.a. ook oge(toe)naaier bekend, en daar leunt neuzenaaier dus wel dicht bij aan. Het paardewachtertje is de naam voor de kwikstaart, en staat niet vermeld in het WZD, maar in het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten is het vrij ruim verspreid in Zeeuws-Vlaanderen, net als in het aangrenzende Oost-Vlaanderen. Deze vogeltjes zie of zag je vaak in de omgeving van paarden. Wachten betekent hier dan zo veel als 'hoeden'. Dat wachten kennen we bijvoorbeeld ook in thuiswachten (in de wedstrijd ook een keer opgegeven in de vorm tuuswachten), op de boerderij blijven om op de dieren en het huis te passen. Dat thuiswachten is in Vlaanderen zelfs nu nog in gebruik voor 'oppassen op baby's of kleine kinderen'. De perebie is dan weer een wesp; het woord is bekend op de Zeeuwse eilanden en in West Zeeuws-Vlaanderen. Twee dames vermelden de woorden gosdukertje en nanneweuten in een figuurlijke betekenis. Ze geven niet de letterlijke betekenis, maar zoals uit hun commentaren blijkt een veel 'lievere' betekenis. Een gosduker (te vernederlandsen als grasduiker) is volgens het WZD een West Zeeuws- Vlaamse benaming voor een meikever, maar dan wel eentje dat aan een touw vastgebonden telkens weer neerviel. In het Waasland is grasduiker bekend als naam voor de geelgors. Gosdukertje klinkt door het gebruik van het verkleinwoord zeker aangenamer, en wordt in figuurlijke betekenis als liefkozende naam gebruikt. De inzendster die anomiem wenst te blijven, schrijft: "Mijn man gaf mij deze naam toen we verkering hadden en braaf scheepjes keken aan de zeedijk. Hij is helaas al lang overleden en ik wil ook mijn naam niet in de krant. Een eigen verzonnen naam die verder niemand weet, maar een dierbare herinnering voor mij aan hem waar ik veel van hield." Indien deze dame zich had bekend gemaakt, kwam ze zeker in aanmerking al winnaar van het 'liefste' Zeeuwse woord. Een vergelijkbare commentaar en concurrent voor het 'liefste' Zeeuwse woord vinden we bij nanneweuten, dat eigenlijk hannewuiten is en Vlaamse gaai betekent: 'Omdat, het een zeer dierbare herinnering is aan mijn ouders. Mijn vader die graag plaagde (ernst en luim gingen bij hem hand in hand). Als mijn moeder weer eens een "plaagbeurt" kreeg was haar reactie: "Ach nannenweüten, maakt da' ghe weghkomt!" Daar klonk zóveel warmte, zóveel liefde in door en hierdoor is dit het leukste, mooiste Zeeuwse dialectwoord voor mij.' In het WZD staat alleen nannewuiter vermeld voor het Land van Hulst. Uit het WVD blijkt dat ook hanneweuten (of hannewuitenbekend is in Oost Zeeuws-Vlaanderen. 1.2. Huis-, tuin- en keukenwoorden Ook allerlei huis-, tuin- en keukenwoorden uit het dagelijkse leven komen aan bod: schiem- en schimblad, stermien of stremien, kastrolletje (kookpot), scheuteldoek platte zeuge, ruuster, bamboes, rugesood en koppejager of koppekramen. Een schiem- en schimblad is eigenlijk een schienk- of schinkblad, een dienblad, een presenteerblad. Het gaat hier om een uitspraakvariant: de k is wat moeilijk uit te spreken tussen de n en de b, en verliest wat van zijn waarde, waardoor er assimilatie optreedt: de n wordt m voor een b. Stermien, stremien of stramien zijn namen voor het vergiet. Sommige invullers denken dat het een typisch Zeeuws woord is, maar het is ook bekend in grote delen van Vlaanderen. Het is afgeleid van het Middelnederlandse stamine 'zeefdoek'. De basis vinden we in het Latijn waar stamen oorspronkelijk 'schering van het weefgetouw' betekende. 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 33