spraak en ook aan de waggelende gang toen hij naar het gemeentehuis kwam.' De volgende dag betuigde de ontnuchterde veldwachter zijn spijt over het gebeurde en verzekerde hij de burgemeester 'dat het van nu af aan zijn vaste voornemen is om geen sterken drank meer te gebruiken, daar hij had ingezien dat de menschen die hem drank geven, het er op toeleggen hem tengronde te brengen.'19 Of het allemaal veel geholpen heeft, weten we niet. Wat we wel weten, is dat Rottier tot 1933 in functie bleef en dit ondanks het feit dat de burgemeester meermalen te kennen had gegeven de man liever kwijt dan rijk te zijn. Haat Liepen bovenstaande conflicten nog met een sisser af of werden ze met de mantel der liefde bedekt, anders lagen de zaken wanneer een veldwachter, die door veel burgemeesters maar al te vaak als een persoonlijke dienstknecht werd gezien, het met zijn baas aan de stok kreeg. In zo'n geval was het onvermijdelijk dat er een kop rolde en dat was bijna altijd die van de veldwachter. Driewegen was in 1893 getuige van een dergelijk conflict waarbij de veldwachter na een hoog oplopende ruzie met zijn baas de laan werd uitgestuurd. Het was allemaal in 1892 begonnen, toen de veldwachter volgens de burgemeester zich aan ernstig plichtsverzuim had schuldig gemaakt. Wat was namelijk het geval? Op 31 augustus zou veldwachter Overduin hebben geweigerd om ter gelegenheid van het jaarlijkse Oranjefeest de vlag te hijsen. De burgemeester sprak van 'insubordinatie' en zette de veldwachter onder druk zijn ontslag te nemen. Overduin, die naar eigen zeggen geen opdracht van de burgemeester had gekregen om op de bewuste dag te vlaggen, vermoedde dat de burgemeester een excuus zocht om hem aan de kant te zetten. Dat pikte hij niet en daarom besloot hij de commissaris van de koningin een brief te schrijven, waarin hij niet alleen zijn gal spuwde over de burgemeester, maar met name over diens invloedrijke vriend L.C.P. Boogaert, de plaatselijke geneesheer. Op 31 augustus 1892 zou Boogaert de veldwachter 'op de erbarmelijkste manier, in zeer hooge mate onder den invloed van sterken drank.' hebben uitgescholden en dat alles en alleen omdat Overduin de vlag niet had gehesen. Overduin wilde Boogaert verbaliseren, maar bedacht zich op het laatste moment. Van zijn voorganger had hij namelijk gehoord 'de dokter, die bijna dagelijks dronken over de straat liep maar wat te ontzien, daar deze een speciale vriend van den Burgemeester was.' Volgens Overduin had de burgemeester hem zelfs de raad gegeven, 'dat wanneer de dokter weer zooiets deed, ik mij maar van het dorp moest verwijderen!' Alleen al het feit dat Overduin van plan was Boogaert een bekeuring te geven, was voor de dokter voldoende reden om een blijvende wrok tegen de veldwachter te koesteren. 'En zulks.' zo vervolgde Overduin zijn verhaal, 'was ook geen wonder. Gewoon zijnde geheel de gemeente te gebieden, vandaar zijn bekend spreekwoord: "Ik ben de God van Driewegen", gewoon zijnde ook over mijn voorgangers den baas te spelen, die zich aan hem hadden verplicht, gewoon zijnde ook op omliggende gemeenten ongestoord dronken over de straat te loopen bezield met de zekere overtuiging dat mijne voorgangers uit vrees voor hunnen onmiddellijken chef hem niet zouden verbaliseeren, was het niet te verwonderen, dat de heer Boogaert, nu hij door zo'n jong en toch afhankelijk veldwachtertje niet werd geëerd, een haat jegens mij draagt, waaruit alles kan voortvloeien.' Er was volgens Overduin nog iets. dat de haat die Boogaert jegens hem koesterde kon verklaren. Met ingang van 1893 had hij samen met Maria Johanna Nijsse, de weduwe van J. de Dreu, een abonnement op de Middelburgsche Courant genomen. 'Een gevolg hiervan was, dat ik die courant 's avonds naar de door haar bewoonde en aan 't eind van het dorp gelegen hofstede bracht, en vertoefde dan doorgaans daar een poosje pratende met een harer zoons, een jongen van 26 jaar oud. Deze bezoekjes vielen echter verkeerd bij Boogaert, die een oogje op de weduwe had laten vallen en voor wie het moeilijk was te verkroppen dat de vrouw het met een ander aanlegde. Volgens Overduin was Boogaert echter een schuinsmarcheerder, die absoluut geen eerzame bedoelingen met 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 18