DE REIGER VAN REIMERSWAAL
Over een kunstgreep van 'verhalenmachine' Jacob Stamperius
Jan J.B. Kuipers
Er bestaat een literair blad in Nederland dat de Parelduiker heet. Het houdt zich bezig met
verborgen schatten in de vaderlandse literatuurgeschiedenis. Ook in Zeeuwse literaire wateren zijn
heel wat parels op te duiken: het wemelt in ons gewest van vergeten boeken en schrijvers. De naam
van sommigen is bij de geïnteresseerden nog wel bekend, maar daarmee houdt het wel op.
Zo was er de productieve auteur Jacob Stamperius (1858-1936), geboren in Wilhelminadorp. Jacob,
die al op zijn zestiende uit Zeeland vertrok, bracht het tot schoolhoofd in Amsterdam en
schoolopziener. Daarnaast schreef hij bijna honderd boeken voor de jeugd en het onderwijs. Zijn
werk bevat ook een rits spannende verhalen die zich op en aan de Zeeuwse wateren afspelen, onder
andere Het veerhuis aan de Oosterschelde (1888), Drie jongens op een schip (1903) en Tusschen
de roode en zwarte tonnen (1932). Ook De sasmeester en zijn pleegzoon (1889) is een Zeeuws
verhaal. Zowel in Het veerhuis als in De sasmeester vernamen de jonge lezers allerlei over de
Zeeuwse omgang met, en de strijd tegen het water: dijkvallen en dijkdoorbraken, het dichten van
dijkgaten, aanslibbing, de werking van sluizen enzovoort. In zijn geboorteplaats werd de
Stamperiusschool naar de auteur genoemd.
De heer van Lodijke
In 1896 verscheen van Stamperius De ondergang van Reimerswaal, dat in verschillende episoden
het einde van deze Zuid-Bevelandse stad vertelt, vooral aan de hand van de belevenissen van
diverse, in uiteenlopende perioden terugkerende personages, zoals de schaapherder Wolf en diens
zoon Ewoud.
Een aardig slotakkoord voor geïnteresseerden in het fenomeen van de Zeeuwse verdronken landen
is het laatste hoofdstuk (XIII), over het 'Bezoek van den schrijver aan ,,'t Groote Kerkhof". Hierin
schrijft Stamperius over zijn bezoek, na augustus 1894, vanuit Tholen aan het verdronken
Reimerswaal; onderweg wordt ook langs het verdronken Broecke gevaren.
Het boek begint echter met een vrolijk adellijk gezelschap, op valkenjacht in het jaar 1530. In de
buurt van Reimerswaal wordt een reiger verschalkt. De aanvoerder van de jagers is Adriaan van
Reimerswaal, heer van Lodijke. Deze Adriaan heeft altijd een heel slechte pers gehad in de Zeeuwse
geschiedschrijving. Toen oostelijk Zuid-Beveland in november 1530 overstroomde, verhinderde hij
het herstel van de dijk van het nabij Reimerswaal gelegen Lodijke. De vloed zou een mooie
natuurlijke haven voor hem uitschuren, dacht hij. Maar het gevolg was langdurige overstroming van
een veel groter gebied.
In het verhaal van Jacob Stamperius wordt de gewonde reiger naar de jagers gebracht. De vrouw
van Adriaan vat medelijden op met het dier. Op haar voorspraak wordt de reiger in vrijheid gesteld.
Het beest vliegt weg, maar de vreugde is van korte duur: spoedig valt de gekwetste reiger neer aan
de rand van een waterplas. Tevergeefs probeert het dier weer op te vliegen. Een klagend gekrijs
klinkt volgens Stamperius over het gerimpelde water. 'Dan zinkt de hals al lager, de kop raakt den
grond en over de ronde ogen trekt een vlies.
Stamperius deed vijf volle bladzijden over de fatale lotgevallen van de reiger. Die langgerekte
doodsstrijd was een voorbode van de doodsstrijd van Reimerswaal zélf in het vervolg van het boek.
25