Zeeland razendsnel. Door de val van Antwerpen, de grootste handelsmetropool van dat moment, kwamen duizenden Vlamingen en Brabanders met hun kennis, kapitaal en contacten naar de provincie. Zeeuwse oorlogsschepen blokkeerden de havens aan de Vlaamse kust waardoor de internationale goederenstroom via de Schelde werd geleid, wat uiteraard een gunstige invloed had op de Zeeuwse handel en scheepvaart en niet te vergeten de belastinginkomsten. Met de oprichting van de VOC in 1602 en de WIC in 1621 leek de Zeeuwse delta een knooppunt te worden in de Europese en internationale vaart. Even leek het er zelfs op alsof Middelburg Antwerpen kon opvolgen. Uiteraard waren dit de ideale omstandigheden waarin de VOC kon gedijen en waarin kooplieden uit de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden gingen samenwerken. De belangrijkste van hen was de Antwerpenaar Balthasar de Moucheron, die zich eerst in Middelburg vestigde maar daarna naar Veere trok omdat hij daar meer privileges kreeg. De Moucheron was de grootste en avontuurlijkste koopman van zijn tijd, wiens schepen al ver voor 1600 alle wereldzeeën doorkruisten. Hij was het die in 1593 het plan opvatte om via de Noord naar Indië te zeilen en in 1594 voer de eerste Nederlandse vloot naar Azië uit. De tocht was weinig succesvol en zijn latere pogingen waren dat evenmin, maar de basis voor de VOC was gelegd. Kaapvaart Het tweede element dat in belangrijke mate heeft bijgedragen aan opkomst van de VOC is ongetwijfeld het meest Zeeuwse element in de overwegend Hollandse compagnie, namelijk de kaapvaart. Als geen ander gewest had de kustbevolking tussen Vlissingen en Zierikzee zich het kaapvaartbedrijf eigen gemaakt. Waar de Hollanders het buitmaken van vijandelijke schepen beschouwden als sinister en afkeurenswaardig, was kaperij bij de Zeeuwen een nationale sport. Schijt in den handel, als er buit te halen isluidde een populair gezegde en buitenlanders wisten daarover mee te praten. Vol bewondering prees de Engelse ambassadeur Sir William Temple de dapperheid van het Zeeuwse bootsvolk die voortkwam uit het feit dat de Zeeuwse matrozen geen mogelijkheid onbenut lieten om rijk beladen schepen te veroveren. 'Their sea-men are much better,' schreef hij in 1672 over de Hollanders, 'but not so good as those of Zealand who are generally brave; which I suppose comes by these having upon all occasions tum'd so much more to privateering and men of war, and those of Holland being generally employ'd in trading and merchant-ships.' Zeventig jaar eerder zag een landgenoot van hem in de stad Vlissingen zelfs een onneembare vesting die in minder dan tien minuten in de hoogste staat van paraatheid gebracht kon worden en die bewoond werd door tot de tanden bewapende vechtjassen. Het duurde dan ook niet lang voordat deze vrijbuitersmentaliteit zijn intrede deed en de Zeeuwen binnen de VOC een krijgshaftige toon begonnen aan te slaan. Voor hen gold het credo: Eendracht maakt zeemacht. Sterker en langduriger dan de andere gewesten huldigden zij het standpunt dat de overzeese handelsvaart tegelijkertijd ook oorlogvoering was tegen de erfvijand Spanje en Portugal. Koopvaardijschepen waren voor hen daarom ook altijd oorlogsbodems, VOC-matrozen ook krijgsvolk. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de eerste offensieve actie tegen de Portugezen, die de opkomende Nederlandse zeemacht in Azië met alle mogelijke middelen probeerden te stuiten, van de zijde van de Zeeuwen kwam. Nog voor de oprichting van de VOC een feit was kwam het tot een Portugees-Nederlands treffen vol wapengekletter en kanongebulder. In maart 1602, dus precies op het moment van oprichting van de VOC, veroverden de Zeeuwen de grote Portugese kraak Sao Jorge die hen bepaald geen windeieren legde. De opbrengst van de peper en de specerijen en andere kostbaarheden bedroeg een slordige anderhalf miljoen gulden, meer dan het totale kapitaal dat de Zeeuwen in de VOC investeerden. Weldra dichtte Jacob Cats dan ook: Matroos ging wacker aan, en nam met groot vermaeck. Of hier een Spaansche berck, of daer een reyke kraeck'De 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 7