De noordzijde van de haven. Van links naar rechts zien we een gedeelte van een huis met een trapgevel
gebouwd in 1592), een pakhuis, een groot huis (gebouwd in 1591), de vroegere brouwerij van Jan
Jacobssen (1585 -1602), het huis 'Amsterdam' (waarin een kaatsspel, van 1603 -1623 eigendom van
de brouwer Comelis Wilsoet), een huis met een trapgevel (gebouwd in 1589), het volgende huis met
een trapgevel (in 1589 gebouwd in opdracht van de bierbrouwer Jan van Heussenbrouwerij 'De
Lelie' (1589 - ca. 1700) en brouwerij 'De Sleutel' (1594 - ca. 1710). Op de voorgrond het accijnshuisje
met rechts daarnaast de zijgevel van het huis 'Danswijck'Uit: Kadastrale Atlas Veere, 1832.
Jacobssen een geschil had met Maerten Geleijnssen, waarvoor deze laatste de Vierschaar had
ingeschakeld. Onduidelijk is wat er gaande was, maar Geleijnssen verzocht dit hof Jacobssen een
verbod op te leggen om nog langer bier te brouwen en het reeds gebrouwen bier uit de brouwerij te
vervoeren. Of hij inderdaad hiertoe is veroordeeld is niet meer te achterhalen. Twee jaar later stond
hij weer terecht bij dit hof omdat hij nog een schuld van zeven schelf drie gr. Vis. had bij Eeuwout
Christiaensen vanwege geleverde gerst.
In het begin van het jaar 1590 zat Jacobssen in grote financiële problemen. Hij had vele schulden en
verschillende crediteuren schakelden de Veerse Vierschaar in om hem tot betaling te dwingen. Tot
overmaat van ramp kreeg hij in maart 1590 ook nog ruzie met zijn buurman Jan van Heussen die zo
hoog opliep, dat een gezworen kamerbode (gerechtsdeurwaarder) namens de burgemeesters gelast
werd om hem hierover aan te spreken. Tijdens dit gesprek liet hij zich zeer negatief uit over het Veerse
gerechtshof, waarop de baljuw opdracht gaf hem te arresteren en in de gevangentoren te zetten. Tijdens
het proces, dat enkele dagen later volgde, tilde het rechtscollege zwaarder aan de beledigingen die hij
in hun richting had geuit dan aan de ruzie met Jan van Heussen. De baljuw eiste een straf van zes jaar
verbanning van het eiland Walcheren nadat hij in de rechtszaal God en de Justitie om vergiffenis zou
hebben gebeden. Toen Jacobssen zich mocht verdedigen, verklaarde hij dat hij geen kwaad woord
over de Veerse Justitie had gezegd, maar alleen lelijk had gesproken over Jan van Heussen, wat hem
speet. Hij vroeg het hof daarom om gratie. Burgemeesters en Schepenen veroordeelden hem tenslotte
tot een gevangenisstraf van veertien dagen op water en brood en het bidden om vergiffenis.
De kwestie zat Jan Jacobssen behoorlijk hoog, want nauwelijks was hij uit de gevangenis ontslagen
of hij kreeg opnieuw ruzie met zijn buurman. Dit gebeurde op een dag in mei toen Jan van Heussen
naar zijn huis aan de noordzijde van de haven liep en hij Jacobssen tegenkwam. Deze schold hem
onder meer uit voor schelm en trok hem de mantel van het lijf, terwijl hij hem toeriep: lek zal van
uwen lyve snyden gene ghy my in de gevange gecust hebt!' Om zijn vege lijf te redden is Van
Heussen daarna op de vlucht geslagen. Deze zaak kwam voor op 6 februari 1591 en de baljuw eiste
drie weken gevangenisstraf op water en brood en bij herhaling een boete van 50 gulden met geseling
en verbanning van het eiland Walcheren. Jacobssen verweerde zich door te zeggen dat hij Van
Heussen wel had uitgescholden, maar hem niet de kleren van het lijf had gescheurd. Burgemeesters
16