doordat de nadruk kwam te liggen op duurzame vestingwerken (festungsmcifliger Ausbau of
standiger Ausbau (St.)). Dit betekende de bouw van bunkers met buitenwanden en een dak van
minimaal twee meter gewapend beton. Deze betondikte gold als bestendigheidsgarantie voor
voltreffers van bommen. Op 25 augustus waren voor de kust van Schiermonnikoog tot Biarritz
vijftienduizend van deze bunkers gepland die vóór 1 mei 1943 gebouwd moesten zijn. Hiervan
moesten er duizend tot elfhonderd aan de monding van de Westerschelde komen te staan. Deze
aantallen bleken onhaalbaar. Van het grootse bunkerplan werd door verschillende moeilijkheden
maar 50% gerealiseerd. Ook aan de Westerschelde liep het voorgenomen aantal sterk terug naar 445
duurzame vestingwerken. Om de bunkerbouw binnen het V.B. Vlissingen nog zoveel mogelijk naar
de oorspronkelijke plannen te kunnen realiseren werden 60 bunkers geschrapt uit de voorgenomen
verdedigingswerken uit de kustlijn tussen Domburg en Vrouwenpolder. Uiteindelijk werden 207
bunkers binnen de verdediging van Vlissingen opgetrokken en maar 101 op het overige deel van
Walcheren. In de kop van Schouwen bedroeg dit aantal 61. In Zeeuws-Vlaanderen lag dit aantal
rond de 150. De in Zeeland gebouwde bunkers huisvestten de volgende functies: onderkomen
(manschappen, wapens, munitie), observatieposten, commandostaven, verbindingsapparatuur,
hospitalen en waterreservoirs.
Twee helften
In Zeeland is de Atlantikwall in twee helften te verdelen. In de oorlog vielen deze twee delen onder
verschillende commando's. Alles ten noorden van de Oosterschelde viel onder de
Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden die zijn hoofdkwartier in Hilversum had. De
verdediging vertoont duidelijke overkomsten met die op Voome. Alles ten zuiden van Schouwen
viel onder het 15e Leger met zijn hoofdkwartier bij Lille in Frankrijk. Bewust is gekozen Walcheren
en de beide Bevelanden onder dit opperbevel te laten vallen, omdat een aanval op Antwerpen alleen
verwacht kon worden door een voorafgaande landing op de Belgisch-Vlaamse kust. Dit was de
reden om evenals in de Napoleontische periode de monding van de Westerschelde en Antwerpen
onder één commando te laten vallen. De verdediging in het Scheldegebied Iaat zich vergelijken met
andere delen van de Atlantikwall, en wel langs de Franse kust. De vestingen Le Havre, St.-Malo,
St.-Nazaire en aan de noord- en zuidzijde van de Gironde worden gekenmerkt door een verdediging
van een brede riviermonding vanaf beide oevers. Een verschil met Le Havre was dat, aan de
zuidzijde van de Seine, geen krachtig uitgebouwde verdediging was te vinden zoals daarvan wel aan
de Westerschelde sprake was, met het V.B. Vlissingen en hier tegenover Stp.Gr. Breskens. Aan
weerszijden van de riviermonding Ranche lag de vesting St. Malo en daar waar de Loire in de
Atlantische Oceaan stroomt was aan weerszijden van de monding de uitgebreide verdediging van
de vesting St.-Nazaire. De meest met Zeeland overeenkomstige situatie is te vinden aan de monding
van de rivier Gironde, waar zowel in het noorden als het zuiden onafhankelijke, krachtig
uitgebouwde verdedigingsstelsels waren opgetrokken.
Na twee jaar van onafgebroken werken aan de opbouw van de Atlantikwall brak het jaar 1944 aan.
Veldmaarschalk Rommel werd toen betrokken bij het verder gestalte geven van de verdediging. Hij
liet de stranden met verschillende soorten versperringen ontoegankelijk maken. De stellingen
moesten van een ruime kring van mijnenvelden worden voorzien. Het achterland van de kust moest
tot op een diepte van vijf tot tien kilometer verdedigd worden. Hier werd met paalversperringen,
inundaties en mijnenvelden zoveel mogelijk vermeden dat luchtlandingstroepen ondersteund met
zweefvliegtuigen ongestoord konden landen.
Wat betreft de bunkerbouw werd in deze periode de nadruk gelegd op de grootschalige realisatie
van kazematten voor antitankgeschut en artillerie. Deze slotakte in de bouw van de Atlantikwall liet
duidelijk ook zijn sporen achter in Zeeland. Uitgezonderd de kanonnen van de batterijen Domburg
11