1ste gevechten van de hele invasie'. Bij de eerste inslagen schrok Jan Provoost wakker. De huilkelder was gevuld met dik. wit stof, dat iedereen deed hoesten. Mensen riepen luid om God. en man gilde hysterisch. Planken donderden naar beneden en een stuk wand verbrijzelde de voet <n de man met het verband. Jan trok de tas tegen zijn hoofd en bleef bibberend in zijn hoek zitten, ij zag door de mist dat iemand de man met het verband vanonder de steen trok. Er kroop iets gen hem aan. Het was de vrouw met haar kind. Jan legde zijn arm over haar schouders en trok .ar naar zich toe. Zo zaten ze daar. Terwijl de kelder schudde en kraakte en je niets anders hoorde n doffe knallen, het gegier van scherven, glasgerinkel en het scheurende geluid van inzakkende azen. Het duurde een eeuwigheid voor zijn gevoel. Maar het voortdurende bombardement had k iets hypnotisch. Hij raakte vreemd gewend aan de inslagen en na een tijdje kon hij zelfs ellen wanneer de volgende reeks klappen zou komen. Hij dacht niet aan de dood. En hij dacht et aan God. Zelfs niet aan de vrouw, die bibberend als een juffershondje tegen hem aan zat. Jan ■cht aan niets. Tientallen jaren, later toen hij als volwassen man woonde in een groot stil huis in binnenstad van Hulst, zou hij pas beseffen dat hij een shock had gehad in de Breskense kelder, n shock die hem een onwerkelijke kalmte schonk op het moment dat de slag om de Schelde ieskens sloopte. Met fluitende oren en monden vol stof duwden Jan en de man uit Cadzand de eren plaat weg die de deur van de schuilkelder vormde. Het was raar donker buiten, maar dat vam niet door de nacht. Dikke zwarte rookwolken bedekten de lucht. En er hing een penetrante ur van verbrand rubber en dieselolie. Maar de vliegtuigen waren weg. Er vielen geen bommen I meer. in hoorde niets dan het gefluit van zijn eigen oren. Hij keek over de zandzakken en zag een oestenij van glas, puin en draden. Verderop lag een paard te stuiptrekken met zijn ingewanden f naar buiten. Iemand tikte op zijn schouder. Het was de man met het verband. Op de rug van n andere man werd hij naar buiten gedragen. Hij wees op zijn bebloede voet. Jan trok zijn hemd t en knoopte dat er rond. huizen aan de Rijksweg en het eerste stuk van de Dorpsstraat waren veranderd in hopen puin aar soms nog vlammen op speelden. Jan liep de straat in en struikelde in de mist van rook over ;t bovenlichaam van een soldaat. Het onderlichaam was totaal weggescheurd. Hij sprong opzij oor drie legerpaarden die met wilde ogen en in volle galop zigzaggend door de puinhopen renden. :n paard spietste zichzelf aan een uitstekend stuk betonijzer en bleef er met wijdopen muil aan angen. Jan hoorde nog steeds niets van de buitenwereld. Pas op het Spuiplein begon hij te huilen, et was niet te stoppen. Hij gierde van binnen en moest overgeven, maar er kwam niets uit dan wat al. Hij leunde tegen een stuk gevel en zag alweer paarden. Nu een groep van wel vijftien. Ze waren ol en niet te stoppen. Een bruin paard met een bles had een groot stuk glas in de flank maar het nde net zo hard mee. Draden van bloed hingen aan het paardenlijf. En hij zag mensen. Degenen :e net uit de schuilkelders kwamen, net als hij, en verdwaasd rondliepen. Een soldaat met een oukenstoel onder de arm. Een andere soldaat schoot met een Lugerpistool een half bedolven paard lood. Jan hoorde de knal niet, maar zag het gebeuren. En op het Spuiplein lagen heel veel dode >aarden, Jan kon niet tellen hoeveel. Er was een vrouw met een waterkan die een versufte Bressiaander te drinken gaf. Er liepen soldaten met brancards. Langzaam kwam het geluid weer in zijn hoofd. 'In Nieuwvliet is een verbandpost ingericht!' brulde iemand. De stank van opengescheurde paardendarmen werd onverdraaglijk. Er zweefden honderden meeuwen in de lucht. Vliegen zwermden al over de kadavers. Even later hielp Jan brandjes blussen en gewonden uitgraven en op brancards leggen. Er werden op de dag dat de bommen Breskens sloopten 216 burgers gedood. Waarvan er 184 uit Breskens kwamen. Plus 29 Duitse militairen. De man met het verband of de vrouw met het kind zag hij nergens meer. 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 19