e jongen deed hem sterk denken aan zijn eigen zoon Kurt. Die moest nu veertien zijn. Herman 'ost zwaaide even naar de jongen op de hoek, maar die stak zijn tong uit en holde weg. m Provoost rende wat hij kon, verder de Dorpsstraat in. Hij moest niets van moffen hebben. Ze onken naar mottenballen en schreeuwden tegen elkaar in een akelige taal. Iedereen zei het: moffen loet je niet vertrouwen. Ze vermoorden mensen en verbranden kinderen. Moffen waren duivels, toffen hadden zijn moeder vermoord. Jan was een magere jongen van dertien jaar met opmerkelijk prekende ogen. Zijn haar was dik en stug en stond alle kanten uit. Hij had flaporen en een ring van sproeten rond zijn neus. an het begin van de Rijksweg markeerde een rood-wit bord de ingang van de schuilkelder. Het as geen echte schuilkelder in de zin van het woord. Die had je niet in Breskens, wist Jan. Het was eer een half ondergronds opberghok, een kelder, waar vluchtelingen uit heel Zeeuws-Vlaanderen ich verzamelden. Voor de rij met zandzakken zat een man. We zitten al vol', bromde de man. "t Is maar om even te slapen', zei Jan.' 'Ik ben van ardenburg. Mijn moeder is dood en mijn vader, niemand weet waar die is. Ik zoek mijn broertje.' We zitten vol', herhaalde de man en hij trok z'n schouders op. 'Even maar. Een paar uur slaap, heb de hele nacht gelopen.' 'Heb je sigaretten?' vroeg de man. 'Nee, maar wel Witte - ruispoeders', zei Jan en tastte in zijn tas. 'Geef maar op', zei de man. 'En zoek maar een plekje, laar als iemand het vraagt, ik weet van niets, hoor.' 'Merci', zei Jan en hij bukte voor de lage ïgang. Binnen rook het vaag naar groentesoep en ongewassen kleren. Het was er schemerig. Hij boorde een kind zacht huilen en zag in een hoek een vrouw die onbeschaamd lag te snurken. Tegen de achterste wand van de bedompte kelder zaten drie mannen zwijgend te roken. In de andere hoek .it een man met een verband rond zijn hoofd. Hij keek Jan aan met bloedddoorlopen ogen. 'Heb nieuws?' vroeg hij. Zijn stem leek op een krakende kar. Jan aarzelde. 'Nee', zei hij, 'geen leuws.' 'Hoe ver zijn de Canadezen? Heb je daar iets van gehoord?' vroeg de man. 'Nee, maar heb veel kanonnen gehoord vannacht. En een vliegtuig kwam laag over. Maar de moffen choten niet.' 'Die klotenmoffen', mompelde een man aan de overkant van de ruimte. 'In Axel hebben ze de moffenhoeren anders goed te pakken gehad', zei zijn buurman. 'Dat was op vijf september, heb ik gehoord. Ze zijn daar al half bevrijd, weet je. Door de Polen. Maar de moffen proberen het met alle kracht weer terug in te nemen. Maar die NSB-burgemeester daar, die had al wee dagen voor de vijfde september de kuierlatten genomen. De gore lafbek. En die meiden, die hebben ze goed te grazen genomen. Ze liepen eerst met messen achter hen aan, toen hebben ze er een paar helemaal kaal geknipt. En ze zoeken nu nog naar twee lijken van moffenhoeren. Die zouden eerst verkracht en toen vermoord zijn, zeggen ze.' 'Goed zo', bromde een andere man. Om de bliksem niet', zei de man met het verband ineens ongemeen fel. 'Die meiden waren ook maar stakkers, die probeerden een centje bij te verdienen. En denk je dat het leuk is de hoer te spelen? Ze waren verkeerd, oké, maar ze waren niet echt slecht. En verkrachten en vermoorden is altijd verkeerd. Aan welke kantje ook staat.' De anderen zwegen. Jan luisterde intens. Hij wist vaag wat een hoer was, maar begreep niet wat de mannen bedoelden met verkrachten. Hij vond de man met het verband sympathiek. 'In Terneuzen was het feest', ging de man met het verband verder. 'Dat was ook op vijf september. Dat vertelde mijn zwager me gisteren. Ik wou dat ik erbij was geweest. De moffen verzamelden zich in de binnenstad omdat ze met boten de Schelde over gingen. Het was een grote vlucht en ze lieten alles achter. De mensen van Terneuzen begonnen te plunderen en haalden alles uit de wagens. Gewoon, waar de moffen bij stonden. En die deden helemaal niets. Je zag mensen met kisten sigaren, grote worsten, radio's en parfum sjouwen. Half Terneuzen deed mee. En die soldaten, die gaven ook gewoon van alles weg.' 'Ach', zei een ander, 'die Duitse soldaten van de Wehrmacht zijn ook niet slecht. Die jongens moeten ook maar voor 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 17