HET PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD IN
ONDERWERPSPOSITIE IN DE ZAK VAN ZUID-BEVELAND
Clasien Rooze-Stouthamer
Tijdens het afgelopen jaar deed ik, in het kader van de leergang Nederlandse dialectologie aan de
Rijksuniversiteit te Gent, onderzoek naar het persoonlijk voornaamwoord in de Zak van Zuid-
Beveland. Door middel van mondelinge interviews en enquêtes in Zeeuws Erfgoed 3/1 en
Nehalennia (bijgevoegd bij nr. 142), verleenden 221 Zeeuwen hieraan hun medewerking. Het doet
mij genoegen dat ik hen daarvoor op deze plaats nog eens kan bedanken. De respondenten waren
afkomstig uit alle delen van Zeeland, zodat het mogelijk was - in zekere mate - vergelijkingen te
trekken. Wél lag het zwaartepunt in de Zak van Zuid-Beveland, in concreto de 15 dorpen die samen
de gemeente Borsele vormen, waar 91 personen informatie gaven. Dit deel van het onderzoek is
gewijd aan het huidig taalgebruik in de Zak; daarom zijn de antwoorden van de 'emigranten' hier
buiten beschouwing gelaten.
In dit artikel wil ik twee onderwerpen aan de orde stellen en de resultaten van het onderzoek op deze
twee punten, beknopt samengevat, meedelen. Voor een volledige annotatie verwijs ik naar een nog
te verschijnen publicatie in Taal en Tongval.
De ik-verdubbeling: 'k gae ik nie mee.
De verdubbeling van de eerste persoon enkelvoud komt veelvuldig voor in de (Zeeuws-) Vlaamse
dialecten.1 Ook op de Zeeuwse eilanden treffen wij dit verschijnsel in de negentiende en twintigste
eeuw aan, vooral - maar niet uitsluitend - op Walcheren en Zuid-Beveland. Beide maakten deel uit
van het oude bestuursdistrict Zeeland Bewesten Schelde, dat eeuwenlang intensief Vlaamse
invloeden onderging.
Hoe is nu de situatie in 2004? Wij onderzochten of, en onder welke bevolkingsgroepen, ik-
verdubbeling voorkomt. Daartoe verdeelden wij de informanten in diverse categorieën, onder meer
volgens de criteria man vrouw en leeftijd (25 - 60 60-plus). In onderstaande tabel zijn enkele
cijfermatige gegevens bijeen gebracht.
Laten wij eerst de resultaten voor Zuid-Beveland bezien. Aan een eerste groep van 54 personen
legden wij twee neutrale zinnen voor. De keuze ging tussen 'k ik er gin verstand van en ik d'r
gin verstand van. Dertig procent (zowel bij mondeling als schriftelijk ondervraagden) koos voor de
eerste mogelijkheid. Toen wij tijdens de volgende interviews de contrasten in de situatietekening
verscherpten, waren de resultaten opmerkelijk anders. 'Wat zou jij zeggen wanneer iedereen al
geweigerd heeft om een vervelende taak (collectebus!) op zich te nemen, zodat je er dan, tegen heug
en meug, toch maar zelf aan begint: (diepe zucht) 'k za ik het wè doee of ik za 't wè doee.Maar
liefst 65 (66) van de 74 mondeling ondervraagde Zuid-Bevelanders koos in dit geval voor ik-
verdubbeling. Het getal tussen haakjes betreft, ook in het hiernavolgende, specifiek de Zak van
Zuid-Beveland.
Verdubbeling in de eerste persoon enkelvoud, als stijlmiddel om het ik extra nadruk te geven, komt
op Zuid-Beveland, en zeker in de Zak, dus nog frequent voor, vooral bij oudere mannen, 94 (87)%
en bij oudere vrouwen, 83 (88)%. Maar ook bij de jongere mannen en vrouwen met scores van resp.
68 (69)% en 24 (28)% is de ik-verdubbeling nog niet verdwenen. Bovendien is de herinnering vaak
nog wel aanwezig bij degenen die deze constructie niet zelf gebruiken. 'Dat zou mijn moeder (of
mijn opa) zeggen' of 'dat is ouderwets' gaf 56% van de jongere niet-gebruikers op Zuid-Beveland
als commentaar.
29