Gasthuis slechte bieren had geleverd, gaf het stadsbestuur de Armbezorgers toestemming om deze
24 uur nadat ze in het Gasthuis waren afgeleverd te proeven. Zouden ze van slechte kwaliteit zijn,
dan kon men ze direct terugsturen naar de brouwer en mocht men bier uit een andere plaats laten
komen.
Pieter van Dura haalde aanvankelijk zijn water uit de stadsfontein, maar toen die in 1778 nodig
gerepareerd moest worden en hij de sleutel ervan bij de schaffer moest inleveren, besloot hij dit
elders te halen. Pieter van Dura is in bezit van de brouwerij gebleven tot 15 september 1787, toen
hij haar doorverkocht aan Johannes van der Burgt. Brouwerij 'De Sleutel' had hij reeds in 1783
aan Ary Maat en Francois Smit verkocht. Johannes van der Burgt was kadet onder de artillerie in
de compagnie van de kolonel Amant in garnizoen in Bergen op Zoom. Hij betaalde er 400 gr.
Vis. voor en 300 gr. Vis voor de inventaris. Kort na zijn aankoop diende Johannes van der Burght
een rekest in bij het stadsbestuur, waarbij hij een viertal verlangens kenbaar maakte, dat op 15
december 1787 door de magistraat behandeld werd. In de eerste plaats wilde hij dat de prijs van
het bier verhoogd werd, ten tweede dat het 'princen oortje' weer tot last van degene kwam die de
bieren insloeg, ten derde dat de kopers van het bier het accijnsbiljet zelf moesten halen in plaats
van de brouwer en ten vierde dat de impost van de bieren, die van buiten de stad kwamen, werden
verhoogd. Waarschijnlijk heeft het stadsbestuur afwijzend op zijn verzoek gereageerd, want in juli
1789 deed Van der Burght een vergeefse poging de brouwerij bij opbod te verkopen. Op 1
augustus 1789 deelde burgemeester De Mauregnault aan de raad mee, dat de brouwerij niet
verkocht was en dat hij vreesde dat de eigenaar hem nu zou slopen, wat de stad niet ten goede zou
komen. Hij deed een dringend beroep op de raad om zich te beraden hoe men de brouwerij kon
redden. Helaas heeft het stadsbestuur hier geen passend antwoord op kunnen vinden, want in 1790
wordt er in de stadsrekening nog steeds gesproken over 'de leegstaande brouwerij De Meyboom
van Joh. van der Burgt'. Het bier werd toen geleverd door de Oostkapelse bierbrouwer Paulus
Holle.
Het einde van de brouwerijen in Veere
Nadat 'De Meyboom' een tijd ongebruikt had gestaan, kwam hij op 20 september 1791 in handen
van Cornelis Karreman.11 Hij betaalde er 202 13 00 gr. Vis. voor en voor de inventaris 502
13 00 gr. Vis. Karreman was in 1756 in Kortgene geboren, waar hij tot zijn vertrek naar Veere
eveneens bierbrouwer was geweest. Hij was geen onbekende in deze plaats, want op 9 juni 1771
had hij reeds borg gestaan voor een lening van J.W. Ermerins, die toen baljuw in Veere was. Op het
eind van 1794 klaagde hij bij het stadsbestuur over de slechte kwaliteit van het water in de
stadsfontein, die hij voor zeven jaar had gehuurd en waarvan het water toen onbruikbaar was om er
bier mee te brouwen. Tevens wilde hij in verband met de hoge prijs van de gerst de prijzen van de
bieren verhogen.
Tijdens het bombardement van Veere door de Engelsen op 31 juli en 1 augustus 1809 leed de
brouwerij en het bijbehorende pakhuis aanzienlijke schade. Karreman diende hierover een
schadeclaim in van driehonderd gulden. Ook beklaagde hij zich erover dat hij de Engelsen bier had
moeten leveren waarvoor hij geen vergoeding had gekregen. Tot 1812 is hij brouwer in Veere
gebleven. Op 3 juni van dat jaar kocht hij van waarnemend burgemeester en bierbrouwer Paulus
Holle van Oostkapelle de brouwerij 'De Rieken' in die plaats. Hiermee kwam definitief een einde
aan het bestaan van bierbrouwerijen in Veere. De leegstaande panden werden verkocht en volgens
de Kadastrale Atlas van 1832 was het woonhuis in bezit van de slager Jacob Bakker en de brouwerij
in gebruik als pakhuis van Jacob Makkers uit Middelburg. Tot slot kan hier nog vermeld worden
dat Cornelis Karreman op 19 oktober 1828 in Oostkapelle is overleden en dat tot zijn nalatenschap
een stal in de Wagenaarstraat in Veere behoorde (het vierde pand voorbij de Baljuwstraat richting
Grote Kerk).
26