het water, dat hij nodig had om te brouwen, met karren over de brug bij de Zanddijkse Poort te
vervoeren. Voorwaarde was echter wel. dat de banden om de wielen niet breder mochten zijn dan
zes duim en ze niet beslagen zouden zijn met nagels die uitstaken. Voor het onderhoud aan de brug
moest hij de schaffer maandelijks 10 schell. gr. Vis. betalen.
Toen twee jaar later Buijs het water niet meer per kar. maar per schip vanuit Holland liet aanvoeren,
vroeg hij aan het stadsbestuur om vrijstelling van deze maandelijkse vergoeding. Op 12 juni 1617
werd hem dat verleend.
Op 7 juli 1618 stond de bierwerker Jan Rauw terecht omdat hij zonder medeweten van Franchois
Buijs met behulp van diens knechten twee kinnekes bier uit de brouwerij had weggebracht zonder
dat daarover accijnzen waren betaald. Het ene werd afgeleverd bij Thijs Evertssen en het andere bij
de weduwe van Quyntin Janssen. Bovendien had hij lelijk gesproken over de gereformeerde religie.
De baljuw eiste dat hij voor het stadhuis gegeseld zou worden om daarna voor de tijd van
vijfentwintig jaar uit het eiland Walcheren te worden verbannen, plus een boete van 50 gr. Vis.
Nadat Burgemeesters en Schepenen hem op de zitting hadden gehoord, veroordeelden zij hem tot
een maand gevangenisstraf op water en brood en een boete van 100 gr. Vis. Bovendien mocht hij
gedurende een jaar geen nering drijven of ander werk in Veere doen. De knecht Willem Andriessen,
die op Zanddijk woonde en geholpen had om het bier uit de brouwerij te smokkelen, werd
veroordeeld tot een boete van 6 gr. Vis. en een gevangenisstraf op water en brood van acht dagen.
Op 18 juni 1622 staat in het schepenaktenboek het volgende genoteerd: Op den XVIII Junij XVIc
XXII geëxpedieert een transport daerbij Jacob Henricxsse brouwer draecht over Pieter Janssen
brouwer woonende binnen desen stede alle de gereetschappen ende alle sijn gevolch ende
toebehoren van de brouwerie gestaen inde Wagenaersstrate oist affsheeren strate, west aff de bane,
zuijt aff Pieter de vleeshouwer ende nort aff Robert Sijmson met behoorl. garandt, testes Jacob
Adriaenssen, Gommer Pieterssen en Robert Schot, schepenen.' (RAZE inv. nr. 367, folio 214).
Omdat van Jacob Henricxsse en Pieter Janssen geen verdere gegevens bekend zijn, is niet duidelijk
of het om brouwerij 'De Meyboonv gaat of om een andere brouwerij die dan slechts kort in de
Wagenaarstraat heeft gestaan. Een andere mogelijkheid is dat Franchois Buijs zijn brouwerij voor
een tijd verpacht heeft.
Op 11 augustus 1623 kocht Franchois Buijs een huis in de Mijnsherenstraat, waarvoor hij een lening
van 143 gr. Vis. afsloot, die hij op 17 juli 1624 in zijn geheel afloste. Waarschijnlijk had hij toen het
huis weer verkocht, want op 11 oktober van datzelfde jaar leende hij 225 15 00 gr. Vis. vanwege
de koop van de helft in het eerste huis buiten de Zanddijkse Poort met 1 gemet 47 roeden grond.
De laatste vermelding van Franchois Buijs vinden we op 13 april 1633, toen de bierwerker Cornelis
Mol een kinneke bier uit zijn brouwerij bij Sinken Mol had gebracht zonder dat daarover impost
was betaald. Mol moest zich daarvoor verantwoorden bij de Vierschaar, doch bleek gevlucht te zijn.
Verkocht aan een driemanschap
Na het overlijden van Francois Buijs, dat tussen 1633 en 1644 heeft plaatsgevonden, erfden zijn
twee dochters, Elisabeth en Fransien, de brouwerij. Fransien was getrouwd met Willeboort Billaerts
en Elisabeth met Jacob Janssen, die toen brouwer in 'De Meyboom' was.
Op 14 januari 1644 werd de brouwerij overgenomen door Abraham de la Porte. Daniel de Houte en
Isaack Somer. Om hun aankoop te kunnen betalen sloot dit drietal een lening af van 612 10 00
gr. Vis. bij de dochter van Jacob Janssen, die net als haar moeder Elisabeth heette, en nu de helft
van de brouwerij had geërfd. Waarschijnlijk was haar vader kort hiervoor gestorven en was dit de
aanleiding tot de verkoop geweest. Ook haar zus Fransien was inmiddels overleden, doch haar man,
Willeboort Billaerts, behoorde tot de erfgenamen en hij kreeg de opbrengst van de andere helft.
Op 12 april 1647 ging na het overlijden van Daniel de Houte diens deel over naar de overige twee
eigenaren en nadat ook Isaack Somer was gestorven, kwam het hele bedrijf op naam te staan van
22