Het innen van de impost werd door het stadsbestuur tegen een jaarlijkse vergoeding verpacht. De oudst bewaarde ordonnantie op de verhuur van de impost dateert van 31 oktober 1567. Behalve in Veere was ze ook van kracht in de parochies Zanddijk en Vrouwenpolder. Over een vat bier dat tussen 20 en 30 stuivers kostte moest toen 3 gr. Vis. worden betaald, over een vat tussen 30 en 40 stuivers 6 gr. Vis. en voor vaten van 2 gulden en meer 9 gr. Vis. Dit tarief gold alleen voor de tappers binnen de stad Veere. De inwoners van Veere en de tappers en inwoners van Zanddijk en Vrouwenpolder werden voor de helft van de genoemde bedragen aangeslagen. Het Gasthuis, het Clarissenklooster, het kapittel van Zandenburg en dat van de Grote Kerk waren er vrij van gesteld. Voordat wijn of bier uit de schepen, pakhuizen of brouwerijen mocht worden getransporteerd, moest de impost betaald en de transporteur in het bezit van een geldig biljet zijn. Wie zich hieraan niet hield kon rekenen op een boete van 10 schell. gr. Vis. voor de eerste keer, een dubbele boete bij herhaling en een boete van 90 schell. gr. Vis. voor de derde keer. Plattegrond van Veere, ca. 1600. Uit: Ludovico Guicciardini, 'Beschrijvinghe van alle de Nederlanden' (Amsterdam, 1612). Toen de bieraccijnzen rond 1606 werden verhoogd, dienden een drietal werkgevers, waaronder de baas van de 'Groote Scheepstimmerwerf en die van een kleinere werf, een rekest in bij de magistraat, waarin ze vroegen de verhoging voor hen ongedaan te maken. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan moest het stadsbestuur de brouwers maar verplichten om een goedkoper bier te brouwen. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 19