verkleinwoord gebruikt: kakkernestje, kaggernestje. Het woord bestaat ook in het Hoogduits: gackenest, gakelnest en in het Nederduits gakenest, kakenest. Al deze woorden betekenen 'het jongste vogeltje in een nest'. Andere benamingen in andere streken zijn bijvoorbeeld het Gelderse kakaard en kakkerd. Ook andere vormen doen het vermoeden rijzen dat er een verband is met kakken en het nestkuikentje dus als een nestbevuilertje wordt beschouwd. Toch schijnt de verklaring van kak(k)enest niet hierin te moeten worden gezocht, want een aantal vormen als kagge(r)nest wordt op die manier niet opgehelderd. Ook verwantschap met het Hoogduitse kack, Limburgs kag en kak met de betekenis 'kaal, gezegd van vogels; nog niet vlug, piepjong' ligt niet voor de hand. Niet alleen het jongste vogeltje, het nestkuiken, is kaal, alle jonge vogels zijn eerst kaal. Bij overdracht is kakkernestje het laatstgeboren kind in een gezin geworden, en daardoor ook het positieve 'troetelkindje'. De betekenis 'nakomertje' zorgde voor de iets negatievere betekenis 'achterblijver, sukkel'. 2.7 g/hosternokke Hosternokke/gosternokke haalt het nipt in de top-5. Het is een bastaardvloek. Men vervormt de godlasterende vloek waardoor de verbinding met God minder duidelijk wordt. Denken we bijvoorbeeld aan pot-vol-blommepotdikke, potvolkoffie of potverkojfie. Dit zijn eigenlijk allemaal verzachte vormen van God verdoeme mij. Pot is daarin een verzachte vorm voor God. Bij g/hosternokke ligt het oorspronkelijke woord God nog niet zo veraf. Wellicht is er een onderliggende vorm godsternokkewaarin de d is weggevallen. Nokken is in Zeeland bekend als 'hurken', maar Loquela merkt bij nokken op dat het naast 'knopen' oneigenlijk gebruikt wordt voor 'met geweld uitspreken, uitstoten, zoals bij het vloeken gedaan wordt'. In Beernem in West- Vlaanderen noteerde Gezelle: Hij nokte allestappe een derdeure.Of we hier aan dat nokken moet denken is onduidelijk. Het WZD heeft het woord niet opgetekend - wellicht om godsdienstige redenen -, maar het komt wel hier en daar voor in een oudere woordenlijst. Dek heeft het bijvoorbeeld opgenomen in zijn lijst met Kruiningse woorden. Hij noemt ook hostermanne. Door bestaande woorden te gebruiken en wat te vervormen, kan men heel creatief omgaan met dergelijke bastaardvloeken. 2.8. Net niet Pimpampoentje heeft het net niet gehaald. Nochtans blijken hele families uit Zeeuws-Vlaanderen gemobiliseerd te zijn om met pimpampoentje g/hosternokke van de eerste plaats (wat het aantal inzendingen betreft) te verdringen. Het is net niet gebeurd, maar een eervolle tweede plaats als het op het aantal inzendingen aankomt, en nipt niet bij de top-vijf, laten toch al voelen dat ook dit klankrijke woord graag gehoord wordt in Zeeland. Het is een gewestelijke benaming in Zeeuws- Vlaanderen en West-Vlaanderen (zie kaart 2) voor het onze-lieve-heersbeestje. In Vlaanderen zijn meer van dit type benamingen in gebruik, zoals pimpaljoentje. Het WNT vermoedt dat deze benamingen vervormingen zijn van papeljoentje, dat eertijds als benaming van andere vliegende insecten voorkomt en uit het Franse papilion is ontleend; naast pepel 'vlinder', uit het Latijnse papilio, heeft men in het West-Vlaams de vorm piepel. Andere Vlaamse bijvormen zijn: pi(e)mpampole, piempampoolie, pimpampooreken. Sommigen beweren dat de etymologie gezocht moet worden bij pompoenen, die pompoenen genoemd kunnen worden. Een pompoen is dan de plant waarop het beestje wel eens te zien is. Wat de etymologie ook is, er bestaan voor het kleine beestje heel wat kleurrijke benamingen en het West-Zeeuws-Vlaamse pimpampoentje kan gerust - net als vele andere - als een van de mooie woorden die Zeeland rijk is, genoemd worden. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2005 | | pagina 15