PREMIES VOOR DE JACHT OP ZEEHONDEN IN ZEELAND,
1826-1856
C.G.N. de Vooys*
In Zeeland bestaat al een eeuwenlange traditie van het verstrekken van premies op het doden van
zeehonden. De reden hiervoor is steeds dezelfde geweest: de zeehond werd als zeer schadelijk voor
de visserij beschouwd. Reeds in 1591 werd door de Staten van Zeeland een plakkaat gepubliceerd
waarin een premie werd gezet op iedere zeehond die in Zeeland zou worden gevangen. Het
aanvankelijke bedrag van vijf schellingen werd een jaar later verhoogd tot zes schellingen. In 1595
publiceerden de Staten een nieuw plakkaat, waarin de premie tot tien schellingen per zeehond werd
verhoogd, welk bedrag tot en met 1809 gehandhaafd werd. Ook in de negentiende en in de eerste
helft van de twintigste eeuw hebben tijdelijk premiestelsels voor het doden van zeehonden bestaan,
tot in 1961 de jacht op zeehonden voorgoed verboden werd (Schwartz 1991).
Nieuwe premies
Een nieuwe periode voor het visserijbeleid en het premiestelsel in Zeeland brak aan in 1825. In dat
jaar werd bij Koninklijk Besluit (26 Augustus, nr 66) bepaald dat het beheer der visserijen op de
Schelde en de Zeeuwse Stromen tot het domein van de Staat behoort ('s Rijks Domeinen). Voor het
uitoefenen van het beheer van deze visserijen werd een 'Bestuur der Visserijen op de Schelde en
Zeeuwse stroomen' in het leven geroepen, bestaande uit twaalf leden, een secretaris
penningmeester en een opziener der visserijen. Aan dit Besluit was een 'Reglement op het bevissen
der Schelde en Zeeuwse stroomen' gehecht. In artikel 20 van dit Reglement werd bepaald dat door
het Bestuur voor elke zeehond een premie van 3 gulden, voor elke bruinvis een premie van 2 gulden
zou worden uitbetaald. Van de getoonde dieren moesten de koppen worden afgehakt, die
vervolgens werden vernietigd. Het geld dat met het uitbetalen van de premies gemoeid was kwam
niet uit de provinciale kas maar stond als bedrag op de Rijksbegroting.
In het Zeeuws Archief te Middelburg bevinden zich de archieven van het Bestuur van de Visserijen
op de Zeeuwse stromen. Hieronder zijn de Registers van uitgaven van het Bestuur (nr 838, 1825-
1844; nr 839, 1845-1867; Zuurdeeg 1975). Hierin worden per jaar de uitgaven aan premies vermeld.
In de jaren 1826-1840 worden bij de bedragen de aantallen getoonde zeehonden en bruinvissen
vermeld; in de jaren 1828 en 1835 zijn de aantallen helaas onvolledig. In de periode 1840-1856
worden geen aantallen dieren genoemd, maar alleen bedragen. Uitbetaalde premies voor zeehonden
en bruinvissen worden tezamen als één bedrag genoteerd.
Het aantal gedode zeehonden en bruinvissen waarvoor in de periode 1826-1840 premie is uitbetaald
is weergegeven in Fig. 1.
In het eerste deel van de periode, van 1826 tot en met 1834, werden gemiddeld 315 zeehonden per
jaar gevangen. Van 1836 tot en met 1840 waren dit er duidelijk minder, gemiddeld 205 per jaar. In
deze laatste periode stijgt het aantal aangebrachte bruinvissen relatief en absoluut ten opzichte van
het aantal zeehonden. Over de periode 1841-1856 zijn alleen de totale bedragen aan uitbetaalde
premies beschikbaar (Fig. 2). We zien in het eerste deel van de periode tot 1849 een dalende
tendens, gevolgd door een zekere stabilisatie.
In een publicatie uit deze periode (Anonymus 1852) wordt echter vermeld, dat over de periode van
1840-1849 men het aantal gevangen zeehonden op 2610 stelt. Dit zou overeenkomen met een
gemiddelde van 261 zeehonden per jaar. In deze periode werd dus een bedrag van fl. 7830 aan
34