EEN SCHAT ONTSNAPT AAN DE ARCHEOLOOG
Paul Harthoorn
De interessante analyse van de muntvondst in Sluis door Arco Willeboordse in het vorige nummer
van Nehalennia1 kan ons helaas weinig vertellen over de persoon die deze munten in de 17de eeuw
verloren of verstopt heeft en de omstandigheden waaronder dit gebeurde. Zelfs de precieze
vindplaats schijnt niet bekend te zijn. Toch lijkt het mij vreemd dat deze munten los in de grond
gelegen hebben. Het is waarschijnlijker dat zij in een potje of leren zakje gezeten hebben dat door
de vinder als onbelangrijk weggegooid is, maar dat juist de vraag had kunnen beantwoorden of de
schat verloren of verstopt was. Evenmin weten we of de schat uit 'slechts' twaalf dukaten bestond
of dat er meer munten geweest zijn die door de vinder over het hoofd zijn gezien of achtergehouden
werden.
De heer Willeboordse merkt op dat er rond 1611 in Sluis geen noodsituatie bestond die mensen er
toe zou bewegen hun schatten te verbergen. Toch kan het heel goed zijn dat de eigenaar op reis
moest en dan was het niet veilig om je spaargeld mee te nemen. Was het dan toch handelsgeld? Dan
zou men naast het goud ook zilveren munten verwachten. De twaalf dukaten maakten een aardig
bedrag uit, maar het was toch ook geen enorme schat. Als wij de koers aanhouden die Enno van
Gelder berekend heeft voor het jaar 16212, namelijk 8 gulden en 8 stuivers voor elke dubbele
Spaanse dukaat en ca. 10 gulden voor elke dubbele albertijn, kom ik tot een totaalbedrag van ca.
108 gulden of ca. 18 ponden Vlaams.
Zoals de heer Willeboordse schrijft bestaat de muntvondst voornamelijk uit dubbele dukaten. Dat
is merkwaardig, omdat in die tijd ook veel Engelse en Portugese munten circuleerden. Dat wordt
duidelijk als wij kijken naar boedelinventarissen uit die tijd met een gedetailleerde opgave van
gemunt geld. Maar het kan nog beter gedemonstreerd worden met een 17^e-eeuwse schat die de
twintigste eeuw niet gehaald heeft, omdat deze kort na het overlijden of verdwijnen van de eigenaar
gevonden en door een notaris geregistreerd is.
De Goese notaris Petrus Levendale van Romerswalle (1581-1606) had niet de gewoonte om in zijn
protocollen boedelinventarissen te beschrijven. Maar kort voor zijn overlijden maakte hij een
uitzondering, voornamelijk omdat er in een vorig register nog een aantal bladen onbeschreven
waren. Zo vermeldde hij dat hij op 22 november 1602, samen met Job Comelisz Hertss en Dignus
Geerdss Lakensnijder als getuigen, naar het huis van Jan Rochus beneden de Meulendijk gegaan
was om een 'cleen zalfpotken' te inspecteren dat daar begraven had gelegen. Dit potje zat vol met
gouden munten die Levendale als volgt beschreven heeft3:
Seven oude rosenobels tot 8 guldens 10 stuyvers t'stuck
OO
Twaelf nieuwe rosenobles tot 8 gulden 5 stuyvers t'stuck
16-10-,
Elfve ende twee halve vlaemsche nobels tot 7 gulden t'stuck
14-.-.
Een dobbel stuck van 4/5 van de Milreijes van portugal 12 gulden
2-.-.
Seven dobbele Spaensche Pistoletten tot 6 gulden 12 stuyvers t'stuck
7-14-.
Drije goude Realen tot 5 guldens 11 stuyvers t'stuck
2-15-6
Een hal ven tot 55 stuyvers
0-9-2
Vijf Angelotten ende een Souverijn tot 5 gulden 8 stuyvers t'stuck
5-8.-.
Thien goltguldens tot 54 stuyvers t'stuck
4-10-.
tsamen4
64-9-4
24