als 'Keesje de Duivel' wegens zijn vervaarlijke oogopslag, panache en bravoure. Deze laatste
kwaliteit leidde wel eens tot éclatante flops als het onder het oog van talloze Vlissingers op het
Westerhoofd varen en kwijtspelen van de 'Walcheren' (1689). De in de titel van de paragraaf
'Comelis Evertsen de Jongste, een homoseksuele luitenant-admiraal van Zeeland?' gestelde vraag
wordt door Roos uitgediept aan de hand van Keesje's goede relatie met de in dit opzicht ook niet
onbesproken koning-stadhouder Willem III, publicaties van andere historiografen en
overpeinzingen omtrent de levensstijl van Comelis de Jongste. Roos schildert Keesje in al zijn
verdiensten als een echte Evertsen, maar ook als een buitenbeentje in het geslacht: nimmer geneigd
tot huwelijk en calvinistische ingetogenheid, wel tot zwierigheden en luxe. Een zeeheld en oudere
eeuwgenoot, die om zijn bravoure en eigengereidheid nog bekender werd dan Keesje, was de
Hollander Witte de With (1599-1658). Maar die twee zijn niet te vergelijken, vindt Doeke Roos.
Zijn daden overziend, vindt de auteur het ongepast dat marineschepen naar hem zijn vernoemd.
Doeke Roos wijdt zelfs een stelling bij zijn proefschrift aan deze vernoemingskwestie en noemt
Witte de With in zijn boek een 'twistzieke querulant, een onbeheerst, onverdraagzaam en naijverig
man'. Het is aantrekkelijk om te speculeren over de gespreksstof die dit inmiddels heeft opgeleverd
in marinekringen.
42