jaar Fig. 1. Aantallen gevangen zeehonden en bruinvissen waarvoor premie werd uitbetaald. premie voor zeehonden uitbetaald hetgeen 81,3% is van het totaal uitbetaalde bedrag. In de periode van 1826-1840 (met uitzondering van 1828 en 1835) bedraagt het aantal gevangen zeehonden 3266, hetgeen overeenkomt met een bedrag aan premie van fl. 9798, wat 77% van het uitbetaalde bedrag is. Dit wijst er op dat het aantal gedode zeehonden t.o.v. het aantal bruinvissen na 1840 niet verder is gedaald, maar zelfs iets is gestegen. Indien men aanneemt dat in de periode 1850-1856 de verhouding tussen de aantallen zeehonden en bruinvissen dezelfde is als in de periode 1836-1840, kan men berekenen dat gedurende 1850-1856 gemiddeld 155 zeehonden per jaar werden gevangen. Het gemiddelde aantal zeehonden dat over de gehele periode van 1826 tot 1856 werd gevangen ligt dus tussen de 155 en 315 per jaar met duidelijke verschillen tussen de diverse periodes. Het laatste jaar waarin premies voor het doden van zeehonden en bruinvissen werden uitbetaald was 1856. In de jaarverslagen van het Bestuur over 1857 en 1858 (Archief van het Bustuur nr 669; Zuurdeeg 1975) wordt melding gemaakt van de bedenkingen in de Staten-Generaal over opname in de begroting van 1857 van gelden voor premies voor het vangen van zeehonden en bruinvissen op de Schelde en de Zeeuwse stromen, en dat het Bestuur wordt uitgenodigd na ultimo December 1856 geen premies meer uit te betalen. Bij het Bestuur leefde de vrees dat de zeehonden en bruinvissen zich nu aanmerkelijk zouden gaan vermeerderen met als gevolg veel schade aan de visserij. Op bezwaren van het Bestuur tegen het stoppen van de premies bij de Minister van Financiën was het antwoord dat geen termen gevonden waren om op de Staatsbegroting sommen voor premiën voor het verdelgen van zeehonden en bruinvissen op de nemen. Het Bestuur heeft hierin berust. 35

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 37