De Speelman van Aardenburg Een bijzondere herinnering aan speellieden in het noordwesten van Vlaanderen is het lied De Speelman van Aardenburg. Het middelnederlandse lied werd opgetekend in een handschrift uit de eerste helft van de achttiende eeuw met tientallen Vlaamse en Franse liedteksten. De enigszins corrupte en onvolledige tekst van De Speelman is een van de oudste van het handschrift. Het lied bevat twee bekende volksliedthema's. Het eerste thema staat in de literatuur bekend als 'De speelmanszoon'. Het komt overeen met het eerste deel van het lied (vss. 1-32): Een speelman uit Aardenburg bemint de dochter van de koning. Beiden worden op een nacht door de koning betrapt, waarna de speelman tot de galg wordt veroordeeld. Na het eerste deel volgt een verbindend tussenstuk (vss. 33-36), waarin de speelman om zijn vedel vraagt en een lied ter ere van Onze- Lieve-Vrouwe ten gehore brengt. Nadat de muziek iedereen tot tranen toe heeft geroerd, wordt de speelman opgehangen. Daarna volgt het tweede deel (vss. 37-64), dat gebaseerd is op een tweede traditioneel volksliedthema, dat van 'De (onschuldig) gehangene, die door een mirakel wordt gered': Drie dagen na de terechtstelling, spreekt een voorbijkomende schaapherder de koningsdochter aan die van de speelman zwanger blijkt te zijn. Hij adviseert haar om in plaats van te wenen de strop van de galg door te snijden. Nadat zij zijn advies heeft opgevolgd, blijkt dat de speelman niet dood is, maar drie dagen en drie nachten heeft gerust op de schouders van Onze-Lieve-Vrouwe. Elkaar bij de hand nemend wandelen beide geliefden onder klokgelui Aardenburg binnen. Zoals gezegd combineert het lied twee motieven uit de volksliteratuur. Het oudste voorbeeld in het Nederlands van het thema van 'De speelmanszoon' vinden we terug in dit lied. Liederen met dit onderwerp als uitgangspunt bleef men, vooral in het Duitse taalgebied, in allerlei, soms sterk gewijzigde varianten zingen tot ver in de negentiende eeuw. Het andere motief, 'De onschuldig gehangene, door een mirakel gered' gaat waarschijnlijk terug op de middeleeuwse exempelliteratuur. Ook liederen rond dit thema kenden een lange overlevering. Zowel de combinatie van beide motieven als de ouderdom van de taal, maken het lied tot iets uitzonderlijks. Waarschijnlijk moet het gezien worden als een pelgrimslied of propagandalied voor de bedevaarten, die tot de Reformatie naar Aardenburg plaatsgevonden hebben. Dat de tekst de Reformatie heeft overleefd is op zichzelf al een mirakel. Na de verovering in 1604 door prins Maurits was het in Aardenburg immers met het katholicisme en de bedevaarten gedaan en bestond er geen reden meer om het lied te blijven zingen.74 Over speellieden op zich zegt het lied niet zoveel. Het is aannemelijk dat met opzet gekozen is voor een speelman die een koningsdochter mint, gezien het grote sociale contrast tussen beiden. Het lied benadrukt op een bijna epithetonachtige wijze de armoede van de speelman, het contrast en standsverschil daarmee bewust verscherpend. Hoewel het niet met zoveel woorden gezegd wordt kunnen we aannemen dat de speelman in Aardenburg woonde (aan het einde gaan de beide gelukkigen de stad binnen) en als gevestigde muzikant dus al een iets hogere status had. Verder komen we te weten dat hij een bespeler van een snaarinstrument was. We moeten hier waarschijnlijk denken aan een vedel of rebec. Dit waren, zoals we hierboven zagen, traditionele speelmansinstrumenten voor een meer intiem gebruik. Ze werden echter als weinig eerbaar beschouwd en in de iconografie zijn ze als zodanig belast met een moreel negatieve, soms zelfs seksuele bijbetekenis.75 Voor de middeleeuwse toehoorder moet dit de verhouding tussen een speelman en de dochter van de koning nog afwijkender gemaakt hebben. Het verhoogde de spanning van het verhaal en maakte het mirakel nog grootser. Tegelijkertijd bood het troost: Maria, zo leert het verhaal, helpt de onschuldigen, ook (of misschien juist) als ze arm zijn, zich schuldig gemaakt hebben aan een onaanvaardbare verbintenis en onmaatschappelijk gedrag. Ze helpt zelfs tegen de autocratische wil in van de machtigste wereldlijke vorst, de koning. En in het lied zegeviert het recht dankzij de onbaatzuchtigheid van de Lieve-Vrouwe. Zoiets moet de pelgrims naar 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 20