Instrumenten en repertoire
De teksten uit Damme, Aardenburg en Sluis gebruiken vijf termen om speellieden aan te duiden:
speellieden, minstrelen, trompers, pijpers en claroenstekers. Een duidelijk onderscheid tussen de
termen bestond er niet, de laatste wellicht uitgezonderd. Met een minstreel kon bijvoorbeeld ook
een pijper bedoeld worden. De eerste twee termen zijn algemeen van aard en onderling
inwisselbaar. Alle vijf zijn in de eerste plaats instrumentalisten. Speellieden en minstrelen konden
weliswaar ook zangers zijn, maar toch pas op de tweede plaats.57 De laatste drie termen zijn iets
specifieker, het zijn bespelers van blaasinstrumenten. Het duidelijkst is de benaming trompers. Hier
moeten we denken aan trompetten, hoorns en bazuinen; instrumenten die we tegenwoordig
koperblazers zouden noemen. In de Middeleeuwen waren er echter ook houten varianten. Zo'n
bazuin, hoorn of trompet vinden we bijvoorbeeld op een in Aardenburg opgegraven figuurtegel uit
de veertiende eeuw.58 Eén keer, in 1449 in Damme en Sluis, horen we ook van claroenstekers.
Waarschijnlijk worden hier blazers van een gelijkaardig instrument bedoeld.59
Zoals we reeds zagen werd in de late Middeleeuwen een onderscheid gemaakt tussen enerzijds
blaasinstrumenten en anderzijds snaarinstrumenten. Een ander onderscheid was tussen hoge, dat wil
zeggen luidklinkende instrumenten en lage, zachtklinkende.60 Verreweg de meeste speellieden in
stedelijke dienst speelden op hoge instrumenten. De populairste onder hen waren de trompers. Ook
pijpers bespeelden zogenaamde 'instruments hauts'. De term pijpers had een brede betekenis. Soms
wordt in teksten geen duidelijk onderscheid gemaakt met trompers. Is dat wel het geval dan duiden
ze bespelers aan van instrumenten als fluiten, schalmeien, kromhoorns, zinken en bombaerden.61
Doedelzakken of eenmansfluiten waren bij stedelijke speellieden minder in trek, omdat zij
geassocieerd werden met alledaagse instrumenten en rondtrekkende muzikanten. Een dergelijke
eenmansfluit uit het laatste kwart van de veertiende eeuw werd in Aardenburg opgegraven.62
Luiten, harpen en ghitemes waren eveneens minder geliefd, omdat hun zachte geluid weinig
effectvol was. Aan het Bourgondische hof schijnt hun populariteit vooral toegenomen te zijn na de
komst van Isabella van Portugal en haar verloving en huwelijk in Sluis en Damme in 1468.63
Een algemenere vermelding over instrumenten komt voor in enkele Sluise verordeningen tijdens een
(dreigende) epidemie in 1570 en 1574. Zij verbieden 'een' iegelijk, wie hij zij, eenige dansingen te
houden binnen deze stad, 't zij met liedekens, pijpen of trommelen, of eenige andere instrumenten.'64
Waarschijnlijk zijn deze bepalingen niet of niet alleen gericht tegen speellieden. Waarschijnlijk ging
het ook of juist vooral om gewone Sluizenaars in het bezit van eenvoudige instrumenten - dat laatste
vanwege hun lage, volkse status dus. Zulks wordt bevestigd door een Antwerpse ordonnantie, die
zelfs bepaalde dat 'pype ende trommel, ruijspype, tamboryn geen musicael instrumenten' waren.65
Over het repertoire kunnen we kort zijn: er is slechts weinig speelmansmuziek overgeleverd - geen
enkele is afkomstig uit het Brugse Vrije. De speellieden leerden een repertoire uit het hoofd en
improviseerden. Zij vulden hun programma regelmatig aan en lieten zich daarbij inspireren door
meerstemmige composities. Op verschillende tijdstippen en plaatsen kwamen speellieden samen,
zoals bijvoorbeeld de hierboven gesignaleerde bijeenkomst te Damme in 1447,66 Bij dergelijke
gelegenheden werd hun repertoire uitgebreid en doorgegeven. Ook bij andere evenementen,
bijvoorbeeld processies en wedstrijden, leerden zij nieuw muziekmateriaal. Het spelen gebeurde uit
het geheugen, slechts bij hoge uitzondering werden partijen opgeschreven. Alleen uit de vijftiende
en zestiende eeuw kennen we wat schaarse notaties van Vlaamse speelmansmuziek.67
Maerlant en Die Beestearis
In het bovenstaande is vooral gebruik gemaakt van historische teksten uit rechtsboeken,
verordeningen en stadsrekeningen. Vermeldingen en gegevens over speellieden komen we in
Damme en Aardenburg evenwel niet alleen tegen in documenten van ambtelijke, maar ook in
15