Een hechtere organisatievorm waren de broederschappen en gilden. Deze waren opgericht op initiatief van de speellieden zelf: via gildebrieven werden ze door de overheden gesanctioneerd.35 Van de drie hier behandelde steden was alleen Sluis in de vijftiende eeuw groot en economisch krachtig genoeg voor een gilde van beroepsmuzikanten. Maar ook daar hebben we geen aanwijzingen voor een speellieden-, pijpers- of trompersgilde. Dat musicerende ingezetenen van Aardenburg, Damme of Sluis zich bij het gilde van menestrelen van Brugge aangesloten hebben, lijkt minder waarschijnlijk. Dit gilde was namelijk gesloten voor niet-Bruggelingen. Andersom traden Brugse gildenaren op verzoek en op betaling wel buiten Brugge op, in de eerste plaats natuurlijk in het Brugse Vrije. Zulks blijkt bijvoorbeeld uit de Damse stadsrekening van 1485. In dat jaar ging een schnabbel aan de neus van de stadspijper Anthuenis Pavilion en zijn metgezellen voorbij, omdat zij verplichtingen hadden in Brugge. De Brugse magistraat deed niet te moeilijk en compenseerde het verlies: 'Item betaelt Anthuenis Pavilion, voor hem ende voor dander viere zine medeghesellen menestruelen vander stede, ende hemlieden ghegheven uut gracien, van dat zij niet en hadden moghen doen huer proffyt in een brulocht feeste te middelbuerch in Vlaenderen, maer binder stede bliven moesten omme te festoyeme zeker heeren doe hier wesende.'36 Een vroeger en minder duidelijk voorbeeld, komt eveneens uit Damme. In een rekening, waarschijnlijk van vóór 1356, worden de Brugse stadspijpers Hanneke Pipen en Loenken Pipen elk beloond voor hun goede diensten met Rijnwijn, 'hun hele leven lang' zelfs. Gezien de uitzonderlijkheid van de beloning, vooral uiteraard wat betreft de duur, kan men zich afvragen of de goede diensten alleen te maken hebben gehad met hun muzikale optreden.37 Spelen en ommegangen met speellieden, schutters en rederijkers De vraag naar een of andere lokale muzikale organisatie in Damme, Sluis en Aardenburg hebben we daarmee nog niet beantwoord. Dat er zoiets niet bestaan zou hebben is moeilijk denkbaar. Er waren nogal wat spelen, religieuze feesten en ommegangen in het noorden van het Brugse Vrije. En evenals elders moeten deze onder andere opgeluisterd zijn geweest met instrumentalisten. Het is weinig voorstelbaar dat ze allen ingehuurd zouden zijn uit Brugge. Er moeten met andere woorden ook lokale instrumentalisten gebruikt zijn. Of onder hen ook beroepsmuzikanten zaten is niet bekend - gezien het ontbreken van aanwijzingen, zoals gezegd, vermoedelijk niet. Mogelijk - we zeggen het waarschijnlijk te modem - moeten we eerder denken aan amateur-speellieden, dat wil zeggen vrijetijdsmusici. Op het einde van de Middeleeuwen en het begin van de Renaissance (vijftiende/zestiende eeuw) kwamen hiervoor in principe twee organisaties in aanmerking: schutterijen en rederijkers. Beide instellingen waren in de drie steden uit het noorden van het Vrije vertegenwoordigd. We zagen hierboven reeds in Aardenburg in 1561 schutters gelijk optrekken met trompers en pijpers. Iets dergelijk is van vele andere plaatsen bekend.38 Het is ook mogelijk dat bepaalde muzikanten optraden met de plaatselijke retoricakamers. Ofschoon de rederijkers de nadruk legden op het literaire aspect van hun activiteiten, kon muziek een belangrijk onderdeel van de organisatie zijn. Bij bepaalde kamers sloten zich dan ook muzikanten aan. Iets dergelijks is bijvoorbeeld bekend van een kamer te Mechelen, waarin al degenen die de 'conste van de rethorycke ende musycke' beoefenden georganiseerd waren.39 Verwonderlijk is dat niet, veel rederijkersactiviteiten, zoals spelen, exempelen, drama's, toneeluitvoeringen en rederijkersfeesten en -wedstrijden, hadden, zoals gezegd, niet alleen een literaire, maar ook een vocale en instrumentale component.40 De teksten werden muzikaal omlijst en begeleid, en meer dan dat: in spelen werden vocale en instrumentale delen ingelast.41 Dergelijke rederijkers en hun spelen vinden we vooral in Sluis. In 1496 moeten ze een behoorlijke status hebben gehad en in dat jaar waren ze aanwezig op het landjuweel van Antwerpen. Daar speelden ze Dat Godt menschelijk vleesch ontfinck en werden ze voor hun spel beloond met een schaal en een 'rosen hoet'42 In 1498 nodigde het stadsbestuur 'al diegenen, wien 't believen zal te 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 14