ingrijpend. Er kwam een scheiding tussen nomadische en gevestigde speellieden. De rondtrekkende
speellieden bleven laag in aanzien, al moet ook deze groep niet over een kam geschoren worden.
Zo werden muzikanten met een draailier lager gewaardeerd dan spelers van de vedel (middeleeuwse
viool). Een draailier was immers weinig meer dan een trommel waar vanzelf muziek uitkwam als
men aan de lier draaide. Van vedelaars werd meer verwacht. Zij behoefden een grotere technische
vaardigheid, improvisatietalent en repertoire en oogstten daarom meer lof.
Vanaf de dertiende en vooral veertiende eeuw werden speellieden in toenemende mate in loondienst
genomen door stadsregeringen en vorsten.11 Het gevolg was dat zij zich tijdelijk of permanent op
een vaste plaats konden vestigen, daarmee de bezwaren tegen hun nomadische bestaan en
associaties met onrust wegnemend. Een van de eerste vaste contractanten in de stad was de
torenwachter. Hij diende op regelmatige tijden met een hoorn of trompet vanaf het schepenhuis de
tijd te blazen of bij rampen, bijvoorbeeld branden of de aankomst van een vijandelijk leger, alarm
te slaan. Ook bij officiële en representatieve gelegenheden, zoals het afkondigen van
stadsverordeningen en publicaties, en andere speciale gebeurtenissen, werd een beroep op hen
gedaan. Om hun representativiteit te vergroten kregen de stadsspeellieden een tenue en voor
bijzondere gelegenheden speciale kledij.12 Een interessant voorbeeld komt voor in de stadsrekening
van Middelburg van 1365. In dat jaar werden Middelburgse hulptroepen naar Zout-Bomele
(Zaltbommel) gestuurd, meer bepaald trompetters, pijpers en 'knechts kaproene'. Een stadsknaap
werd naar Oostburg gezonden voor de aankoop voor 'orayngen'. Waarschijnlijk ging het bij het
laatste om een bepaald soort oranjegeel laken, bedoeld om de muzikanten in een kleurige plunje te
steken.13
Torenwachters zijn er ongetwijfeld ook in het noorden van het Brugse Vrije geweest. Maar helaas
zijn er slechts weinig getuigenissen van bewaard gebleven. Het zou kunnen dat dit te maken heeft
met een andere (of daarnaast bestaande) traditie van alarmering en wetsafkondiging: niet met een
signaalhoorn of -trompet, maar met een bekken. Voor Sluis is iets dergelijk bekend uit 1493.14 Een
oude getuigenis van een torenwachter uit het noorden van het Brugse Vrije is het stadswapen van
Oostburg. Dit vertoont sinds 1275 twee hoektorens, waarop soms twee hoornblazers staan.15 In
1403 werden moderniseringswerkzaamheden aan de Sluise haven dagelijks ondersteund door 'Jan
Zibuerch [die] op de straten der stad snuchtens en na de noene de trompet' blies. Hij ontving er 8
groten per dag voor. Of hij een officiële of een gelegenheidstrompetter was weten we niet.16 Een erg
late vermelding van een torenwachter is afkomstig uit een Aardenburgse rekening en dateert van
1561. Hieruit blijkt dat naar aanleiding van ongeregeldheden in de 'onser vrauwenkercke, bij
nachte, in november xvc lx' een bijzondere bewaking ingesteld werd. 'Eene trompere, die by nachte
up den torre van onser vrauwenkercke tallen hueren getrompet heeft, [was geëngageerd voor] een
geheel jaer. ten 6 pond, 5 schell.[ingen] gr.[oot] tsiaers over der stede portie.' Het uiteindelijke
bedrag viel na aftrek van zijn 'faulten' iets lager uit, blijkbaar versliep de torenwachter zich wel
eens.17 Dat het bij deze voorbeelden gaat om een trompetter is niet toevallig. De trompet
produceerde een duidelijk en verdragend geluid en werd vanouds geassocieerd met gezag.18
Zoals we reeds zagen werden stadsblazers uit Aardenburg, Damme en Sluis ook gebruikt bij
oorlogshandelingen. In 1383 verschenen Gentse benden onder leiding van ruwaard Frans Ackerman
voor de muren van Aardenburg. Dit was nog voor de verovering van Damme, waarnaar we
hierboven verwezen. De Aardenburgse verdedigers bliezen 'doe in hoir trompette hasteliken
een geluyt: 'Verraden!' van welke corten trompegeslach terstont die stede in roere wert.'19 Of het
alarm geslagen werd door een stadstrompetter vermeldt de tekst niet. Duidelijk is in ieder geval wel
dat iemand van de verdedigers met trompetalertering belast was. Twee jaar eerder, in 1381, hadden
de Aardenburgers al kennis gemaakt met de ('offensieve') trompetten van de Gentse tegenpartij. In
dat jaar schoten mannen, onder andere 'uter Sluus, uut Ardenburch' en 'vrome sergeanten uut
8