Dukaten Eén overeenkomst hebben we al genoemd: alle twaalf munten zijn van bijna zuiver goud, gemiddeld 98,3%. Bovendien: het zijn alle dukaten. Dukaten zijn de oudste gouden munten die in West-Europa in de Middeleeuwen werden uitgege ven. Ze zijn niet de alleroudste. Deze werden in West-Europa geïntroduceerd door de Romeinen, die de basis legden van zoveel culturele verschijnselen die, vaak na een periode van tijdelijke afwezigheid, later weer opgepakt en verder ontwikkeld werden. Zo ook in het muntwezen. Na de Romeinse tijd werd er tot c. 700 nog wel goudgeld aangemunt, maar slechts op zeer beperkte schaal. Een voorbeeld van zo'n zeldzame (bleek)gouden munt is een triëns uit het derde kwart van de zevende eeuw, die bij opgravingen in het vlakbij Sluis gelegen Aardenburg werd teruggevonden (overigens in verrassend goede staat).2 In het agrarische West-Europa van de vroege Middeleeuwen was er vanwege het geringe handelsverkeer geen behoefte meer aan gouden munten. Bovendien had het geen eigen goud of goudmijnen en leverde het 'Westen' ook geen producten van voldoende waarde die tegen goud uit welvarender gebieden (vooral Byzantium en Arabië) gekocht of geruild konden worden. Dat was pas weer het geval in de 12de/13de eeuw, de tijd van de opkomst van de steden en een spectaculair toenemende handel. De eerste gouden munten werden dan ook geslagen in één van de rijkste handelsplaatsen van West- Europa, namelijk in 1252 te Florence. Ze werden floreni genoemd naar het stadsymbool de lelie (Latijns: floremts), dat op de keerzijde van de munt stond. De meer gebruikelijke naam was 'gulden' naar het materiaal waaruit de munt was geslagen. Het is de rechtstreekse voorloper van wijlen onze gulden, die, opmerkelijk, juist een ouderdom van 750 jaar haalde, tot ze aan het begin van 2002 vervangen werd door de euro.3 De gulden werd een groot succes, vooral in de handel, en daarom begon men ook in andere Italiaanse steden gouden munten te slaan (het kostbare metaal haalden zij of lieten zij halen uit het Midden-Oosten en West-Afrika). In 1284 in het hertogdom Venetië bijvoorbeeld. Zijn staatshoofd, de doge (hertog), verordonneerde dat zowel het gehalte als het gewicht van de nieuwe munt precies gelijk moesten zijn aan die van Florence, namelijk 231/2 karaat (97,7%) fijn goud en 3,55 gram zwaar. Het uiterlijk was wel anders. Het had als omschrift: Sit tibi Christie datus, quam tu regis iste ducatus (Aan u Christus zij opgedragen dit hertogdom, waarover gij heerst)'. Naar dit laatste woord werd de munt in de volksmond al snel dukaat genoemd. Het betekent dus zoveel als hertogelijke (gouden) munt. Zoals de dukaat een navolging was van de gulden, zo werd ook de dukaat al spoedig na zijn eerste uitgifte geïmiteerd. In het begin van de 14de eeuw waren de voornaamste navolgers de koningen van Hongarije, eigenaars van de rijkste goudaders van Europa. Toen deze aders als gevolg van technische innovaties in de mijnbouw rond 1325 beter exploiteerbaar werden, begonnen zij op grote schaal goudmunten uit te geven. De Hongaarse dukaat groeide uit tot een internationale munt van allure, die het in 1559 zelfs tot de officiële munt van het Duitse rijk bracht. In het begin van de 16de eeuw werd de Venetiaans dukaat ook geïmiteerd in Spanje met goud afkomstig uit de pas ontdekte Nieuwe Wereld. Ook de Spaanse dukaat werd populair, vooral in de met Spanje gelieerde gebieden. Overigens verwijst in beide gevallen de naam dukaat alleen naar het juiste gehalte en gewicht van het Venetiaanse origineel, de beeldenaar was geheel anders. Op hun beurt vopden ook het Hongaarse en Spaanse dukaattype weer navolging; in Nederlandse munthuizen werden ze bijvoorbeeld veelvuldig nageslagen. Maar daarnaast werden in onze gewesten ook dukaten naar eigen ontwerp in omloop gebracht, voor representatieve doeleinden, maar in de eerste plaats voor de handel met het buitenland.4 Evenals in velerlei andere opzichten veroorzaakte de Tachtigjarige Oorlog ook op numismatisch gebied een breuk. In de Zuidelijke Nederlanden werd de dukaat slechts relatief kort in omloop 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 5