(ons, als persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord) en puus (poes) voorkomen: uuze puus heit zeve puuzen epuust. D'r is gêên êêne puus die zovel puuzen kan puuze as uuze puus (onze poes heeft zeven jongen gekregen. Er is geen enkele poes die zoveel jongen kan krijgen als onze poes). Een voorbeeld van een echt lexicaal sjibbolet vinden we in Zeeuws-Vlaanderen: Men bespot er de typisch Vlaamse woorden die in een aantal Zeeuwse grensdorpen gebruikt worden: da mutteke stond achter de wjerre en 't rokelde mè zijn kodekke (dat kalf stond achter de haag en schudde met zijn staartje). In een aantal sjibbolets worden uitspraak en woordenschat gecombineerd, zoals in het al genoemde overbekende Zeeuwse kiek, kiek, een kacheltje op den cliek waarin de uitspraak van de ij opvalt, maar waarin ook het typische woord kacheltje, dat bij niet-Zeeuwen in eerste instantie aan een verwarmingstoestel doet denken, gebruikt wordt om het onverstaanbaar te maken voor buitenstaanders. Een ander Zeeuws voorbeeld is bie ons tuus gooie de guus mee kluten over 't uus nae de puten in de dulve (bij ons thuis gooien de kinderen kluiten over het huis naar de kikkers in de sloot): hierin komt niet alleen de uitspraak van de ui aan bod, er worden ook een aantal afwijkende woorden zoals duif, puut en guus gebruikt, om de onverstaanbaarheid te accentueren. De Zeeuwse eilanden typeren Zeeuws-Vlaanderen met 't land van ekik en egie, een grammaticaal sjibbolet waarin de - ondertussen grotendeels verdwenen - voomaamswoordverdubbeling op de korrel wordt genomen. Het gebruik van het werkwoord zijn - en dan letten we op de derde persoon meervoud - komt ook wel eens voor in spotzinnetjes: het noordelijke deel van Zeeland heeft in alle gevallen binne of bin, terwijl in het zuidelijke gebied de vorm zien, en in het oostelijke gedeelte van Zeeuws-Vlaanderen en in de grensstreek zijn gebruikelijk is. In het Land van Axel zeggen ze dan weer bin. Het gebruik van binne heeft op de noordelijke eilanden het taairijmpje die binne binne, binne binne (wie binnen zijn, zijn binnen) opgeleverd. Taairaadsels Niet altijd worden dergelijke zinnetjes als spotzinnetjes gebruikt; vaak worden afwijkende klanken samengebracht om een effect van onverstaanbaarheid te creëren. Deze taalraadseltjes dienen dan gewoonlijk om de kennis van buitenstaanders te testen. Hier volgen wat voorbeelden: Ao 't ouwe toe j't aod ao, dan aoje't nog ehad (als je het gehouden had, toen je het gehad had, dan had je het nog gehad): opgegeven in Brouwershaven, maar eigenlijk in heel Zeeland bekend. Lèmakettalanka (laat maar, ik heb het allang al) en Oemömenoe? (hoe moeten we nu?) zijn o.a. opgegeven door iemand van Oud-Vossemeer op Tholen, maar ook eigenlijk in heel Zeeland en een deel van Oost-Vlaanderen bekend. Ook een taalgrapje of-raadseltje is Passesenie dan passie'n paer aore (als ze niet passen, dan pas je een paar andere), in een schoenenzaak gezegd. Deze zinnetjes worden vooral gebruikt om de onverstaanbaarheid van het eigen dialect te demonstreren tegenover buitenstaanders. Vorm Spotrijmpjes of -zinnetjes kunnen allerlei vormen aannemen. De uitvoerigste vorm is het spotrijmpje waarin de bespotte kenmerken in het rijm worden geaccentueerd. Iemand uit Koewacht gaf bijvoorbeeld een variant op de 'kacheltjeszin', bedoeld voor inwoners van Axel: 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 33