Het is ook hier de eilandenstructuur en het belang van de havenplaats geweest, die
ervoor gezorgd hebben dat Zeeland zo snel - driejaar na aankomst van Columbus - de
primeur van deze ziekte kreeg. Uiteraard was Zeeland anders niet vrij gebleven, maar
Zeeland is nu op het nippertje ontkomen aan de koppeling van syfilis met Zeeland in
de kwalificatie van 'Zeeuwse zweetziekte'. Als de Napolitanen hen niet net voor
waren geweest, was de naam van Zeeland voorgoed verbonden aan de syfilis.2
Havensteden hebben altijd geleden onder besmettelijke ziekten: het water was in
dat geval de ziektebrenger. Het is geen wonder dat een stad als Venetië
quarantaineplaatsen had. Zeeland liet de schepen meestal op de rede liggen als men
besmettelijke ziekten vermoedde. Alleen de chirurgijns gingen dan aan boord ter
behandeling. In de 16e en 17e eeuw zwalkten af en toe de beruchte spookschepen over
de Zeeuwse wateren, schepen waar de pest was uitgebroken en die nergens aan land
mochten. Vaak kon de zieke bemanning het schip nauwelijks meer zeilend houden. De
Zeeuwse admiraliteit hield ze nauwlettend in de gaten en slaakte een zucht van
opluchting als het spookschip uit de Zeeuwse wateren verdween. Dan was het
andermans zorg. Wel zijn zieke manschappen van de schepen nog in Fort Den Haak
verpleegd en is in de Franse tijd nog een oud dijkmagazijntje bij Brouwershaven
aangewezen als quarantaineplaats voor schepelingen.
Halverwege de 16de eeuw heeft ook de eilandenstructuur en de waterstaatkundige
situatie een rol gespeeld in de periode van overgrote armoede. Doordat overal de
toegang tot de eilanden via veerdiensten verliep, kon men die vrij goed beheersen.
Mede daardoor is Zeeland voor het grootste deel bevrijd gebleven van de benden
bedelaars die het Brabantse platteland afstroopten. Zo zijn ook roedels wolven en de
vossen - welke laatste rabiës meebrachten - niet over het water gekomen. De berichten
over wolvenjachten dateren uit die tijd juist wel uit West-Brabant (Steenbergen) en uit
Vlaanderen. Met de krijgsverrichtingen en de troepenverplaatsingen, de armoede en
het verliezen van grip op het platteland waardoor arme lieden gingen zwerven op zoek
naar werk en voedsel, kwamen de wolven steeds verder naar de bewoonde centra. Zo
ook de vossen. Nog in 1914-1918 kwamen veel Belgische vluchtelingen naar Zeeland
en brachten rabiës mee. Het gasthuis in Middelburg verpleegde toen diverse lijders.
Hoewel zieken in de 16de en 17de eeuw niet geweerd werden, trachtte men
armoedzaaiers wel te weigeren en de veerdiensten in Zeeland boden een prachtige
gelegenheid de grenzen te bewaken. Middelburg heeft ook nooit een centrumfunctie
op verzorgend gebied willen krijgen in die tijd. Het principe was en bleef - juist in
crisistijd sterker dan in welvarende jaren - dat ieder stadje zijn eigen last moest
dragen. In 1558 weerde het gasthuis in Middelburg dan ook zieken en armen uit Veere
en Vlissingen. De armoede was zo groot dat in die tijd de lazarij mensen opnam die
met een medicijn een vuile huiduitslag simuleerden. Door opname in zo'n
liefdadigheidsinrichting was hun kostje gekocht. Karei V stelde daar in een scherpe
ordonnantie paal en perk aan. Het gezag in de Walcherse steden (schout en zijn
rakkers) hield vangdagen voor bedelaars en zette de gevangen armoedzaaiers op een
schip. Waar naartoe? Gewoon weg. Als het buureiland er last van had, was dat
andermans zorg. Iedere stad richtte zich alleen op zijn eigen belang. Voor de eigen
bevolking werden werkhuizen en armscholen opgericht.
In Zeeland speelde toen nog eens extra dat een reeks watersnoodrampen (Sint-
ZOEKTOCHT NAAR DE ZEEUWSE ZIEKENZORG VAN VROEGER
1