bevolkingsomvang groot genoeg wordt om interessant te zijn voor de vestiging van superspecialisten. Zo niet, dan is de kans zeker aanwezig dat de Zeeuwse ziekenhuizen in het slechtste geval een dependance worden van de ziekenhuizen in Brugge, Gent of Breda. Niet meer het water, de eilanden of de slechte infrastructuur, maar de ligging als dunbevolkte uithoek van Nederland gaat ons dan parten spelen. Maar dat laatste is nog maar een somber toekomstbeeld. Kortom, als we enkele Zeeuwse gezondheidsproblemen uit het verleden op een rijtje zetten, dan blijkt dat veel daarvan in verband te brengen is met de ligging aan het water. De ligging van de Zeeuwse eilanden aan diep vaarwater kon bloei en handel met zich meebrengen en zo een stimulans betekenen voor de medische wetenschap. Tevens zijn er perioden geweest waarbij die eilandenstructuur isolatie en armoede betekende en daardoor een algehele malaise in de medische en sociale verzorging van de bevolking inluidde. Wij beginnen met een vogelvluchtoverzicht van de Zeeuwse zorg voor zieken en zwakken. De middeleeuwse ontwikkeling van de ziekenzorg in Zeeland past geheel in de West-Europese verstedelijking van de 12de eeuw; eerder begonnen in Vlaanderen en vandaar uit doorwerkend in del3de eeuw naar de Noordelijke Nederlanden. De opkomst van de stedelijke ziekenhuizen (door stad of liefdadige gilden opgericht, maar niet vanuit de kloosters) past daar geheel in. In zoverre loopt de stichting van de Zeeuwse gasthuizen in de tweede helft van de 13de eeuw1 parallel aan de handelsactiviteiten. Het uitgangspunt was de charitas, maar die was pas mogelijk met de pecunia van de handel. De ligging van de Zeeuwse steden aan het water bracht scheepvaart en handel en daarmee rijkdom en een menigte aan mensen. Het water was in deze tijden van voorspoed een stimulerende kracht. Waterwegen waren belangrijker dan landwegen en dus was de eilandenstructuur een voordeel. Veel handelsvolk betekende ook veel zieken in de gasthuizen. De stedelijke gasthuizen waren in die tijd een vergaarbak voor alle mogelijke soorten opvang: je zou tegenwoordig zeggen een bed-, bad- en broodregeling, al moeten we in die tijd het bad maar laten zitten. Een kussen voor het moede hoofd, een paar planken en een stromatras om de zieke ledematen op uit te strekken, een bete brood voor de knagende honger: dat was de middeleeuwse charitas. In Zeeland waren het seculiere gilden die de verzorging op zich namen. In Vlaanderen waren de nonnetjes langer verbonden aan de gasthuizen: of de handen van de nonnetjes zachter waren bij de verzorging van de pijnlijke ledematen dan die van de rauwe meiden en knechten in de stedelijke gasthuizen in Zeeland? Niemand zal het weten. Wel zullen de nonnetjes door hun habijt wellicht iets meer beschermd zijn geweest tegen de vrijheden die ruwe, loslopende lieden zich veroorloofden. De Zeeuwse meisjes in de gasthuizen werden door lastig publiek - vooral soldaten - verkracht, vernederd en in het algemeen door de vuile ziekten besmet. Hun enige bescherming was het dagelijkse glas wijn tegen de stank en vanuit de filosofie dat besmetting via de miasmen in de lucht verliep, was het glas wijn vooral bestemd tegen de besmetting. De soldaten stalen de lakens van de bedden, het lood van de daken en stookten vuren op de grond in de zalen. Met die mooie Zeeuwse meisjes moeten we nog even de syfilis in herinnering ZOEKTOCHT NAAR DE ZEEUWSE ZIEKENZORG VAN VROEGER 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 7