De waardering is altijd heel divers geweest. De bekende Zierikzeese Lieven
Lemnius had geen goed woord over voor de dampige, moerassige, zilte stank van bij
eb droogvallende poelen en moerassen. Anderen waren positiever en zeker voor
psychiatrische patiënten en tuberculeuze kinderen werd zeelucht zeer gezond geacht.
Tot de komst van de eerste stoomgemalen was de Zeeuwse lucht berucht: het eerste
Zeeuwse stoomgemaal kwam in het natte midden van Schouwen in 1876, in 1884 te
Vierbannen en ook Sir Jansland en in 1886 te Dreischor, op Tholen in het begin van de
20ste eeuw, in Zuid-Beveland in 1884 te Kattendijke. In reisboekjes leest men
allerhande fraaie middeltjes om zich te weren tegen de kwalijke invloeden van de zilte
dampen: kortweg borstrokken, veel roken en weinig drank. Of dat het verblijf
veraangenaamd heeft, is de vraag.
De kwestie of de beruchte Zeeuwse koorts nu wel of niet malaria is geweest, laten
wij hier rusten. Sommigen zien nu in wat vroeger aan de beruchte malaria tertiana
werd toegeschreven een dysenterieaanval - zeker de epidemie van 1809 onder Engelse
troepen, waardoor we een echte 'Walcheren disease' hebben gekregen. Wegens het
hoge sterftecijfer denken historici nu dat dat alleen al daarom geen malaria kan zijn
geweest. Aan de milde vorm van malaria stierven niet veel mensen, ze werden er
alleen ziek van. Wel beweerden Engelse auteurs op grond van de ervaringen van de
troepen dat Zeeland een uiterst ongezonde provincie was: 'The existence of the
inhabitants of Walcheren may be regarded as a constant disease'. Toch kwam er wel
malaria voor, maar in een endemische vorm. Tot aan de Tweede Wereldoorlog is de
malariamuskiet aangetroffen in de gebieden die lang onder water stonden. De
inundatie van 1944 op Walcheren heeft de laatste haarden opgeruimd. Vooral door de
betere afwatering met de stoomgemalen zijn de belangrijkste broedplekken op het
platteland van Zeeland verdwenen. Een van de laatste plaatsen waar de malariamug
nog voorkwam, was de Volderijlaagte en de Herengracht te Middelburg. De arts
Schoute heeft in de jaren twintig van de twintigste eeuw nog de vijver voor het oude
mannen- en vrouwenhuis (het Armziekenhuis) laten dempen omdat daarin de
malariamuskiet was aangetroffen.
De slechte verbindingen vanwege de geografische situatie hebben eveneens de
opkomst van de sociale geneeskunde aanzienlijk vertraagd. De huisbezoeksters
hadden grote afstanden af te leggen, moesten pontje op-pontje af hun patiënten
bezoeken. Om de terugkomst van patiënten uit Vrederust naar huis te begeleiden,
werd er een speciale buitendienst opgericht waarin sociaal-psychiatrisch geschoolde
verpleegsters werkten. Zij bekeken of er huisvesting was, of een gezin begeleid moest
worden bij terugkomst van hun familielid en zij bemiddelden bij het zoeken naar
werk. Later is de sociale begeleiding vanuit de buitendienst ontwikkeld tot aparte
sociaal-psychiatrische dienst. Aanvankelijk waren er één psychiater en verpleegster
voor heel Zeeland, dat wil zeggen wel onderscheiden naar zuil, want in Zeeuws-
Vlaanderen zat een katholieke dienst. Het gebeurde dat de sociaal-verpleegster met
openbaar vervoer en per fiets naar een gezin in Tholen moest en dat de katholieke
collega bij de buren kwam. Die scheiding naar gezindte was in Zeeland tot aan de
Tweede Wereldoorlog of zelfs tot aan de watersnoodramp zeer streng. Waar in
Amsterdam in 1917 de eerste stap voor een sociaal-psychiatrische dienst was
genomen, volgden veel steden in Nederland in de jaren dertig. Zeeland kreeg wel zijn
buitendienst, maar pas in 1955 een eigen Dienst Geestelijke Volksgezondheid.
ZOEKTOCHT NAAR DE ZEEUWSE ZIEKENZORG VAN VROEGER
15