vervoer te bereiken was. Zeeland had slechts één spoorverbinding en men wilde vanwege het bezoek voor de patiënten zo dicht mogelijk bij een station zitten. Dus viel Zeeland af: het water was de boosdoener. Voor het zeehospitium Zonneveld was de watervoorziening ook een eis, zij het dat men voor de tuberculeuze kinderen aanzienlijk minder water verbruikte. Een eigen molentje pompte het water op uit de duinen van Oostkapelle. Pas in 1933 is men daar aangesloten op de waterleiding, wat aanvankelijk wegens de kosten nog niet in een hoera-stemming werd ontvangen. Het hele hospitium Zonneveld kreeg toen water geleverd voor een hoeveelheid van 150 m3 per jaar (ter vergelijking: één persoon gebruikt tegenwoordig 130 liter per dag, wat neerkomt op bijna 50 m3 per jaar) De komst van de watertoiletten en de douche heeft het waterverbruik gigantisch doen toenemen. Ook de aanleg van de riolering was laat in Zeeland. De ligging tussen de zeearmen maakte dat men de faecaliën in de haventjes wierp, die door de getijdebeweging wel weer meegenomen werden. Overigens klaagde men in de 19de eeuw al over de stank daarvan, die in Zeeland nog meer dan elders optrad. Omdat bij eb de havens droog vielen, stonk het er geweldig naar rot visafval dat in de havens was geworpen, faecaliën en allerhande andere troep. De arts Samuel Coronel heeft keer op keer gewezen op de kwalijke gevolgen voor de volksgezondheid. Hij zag de slechte drinkwatervoorziening in Zeeland als hoofdbron van de ellende in Zeeland. In de 19de eeuw was de gemiddelde sterfte van de Zeeuwse vrouwen het hoogste van heel Nederland: gemiddeld werden in Zeeland de mannen 26 jaar en vrouwen 29 jaar. Uiteraard was dat voor het grootste deel te wijten aan de enorme kindersterfte. Die was ook weer extreem hoog door de slechte hygiëne waarin het brakke water een grote rol speelde. Maar Coronel kreeg van het Middelburgse stadsbestuur een reprimande omdat hij zijn eigen stad te schande zette. Toen hij naar Leeuwarden verhuisde, heeft hij daar zijn medisch-sociaal werk voortgezet. Coronel bekeek zijn arme patiënten niet van een verheven afstand en nam hun ellende niet als een vaststaand feit aan, maar analyseerde helder oorzaak en gevolg en stelde de hogere klasse verantwoordelijk voor de slechte sociaal-hygiënische omstandigheden. Hij bepleitte een betere huivesting, betere voeding, betere arbeidsomstandigheden in de fabrieken en de oprichting van een ziekenfonds (waar hij voorzitter van werd) voor de arme arbeiders. De Zeeuwse lucht is ook al eeuwenlang bron van discussie. Ik wilde het er vandaag niet al te zeer over hebben, maar bekend is dat de Zeeuwse lucht vroeger als zeer ongezond te boek stond. Daarbij moet men dan wel de waterstaatkundige toestand voor ogen halen vóór de industrialisering, waarbij de ontwatering van de laaggelegen polders via natuurlijke suatie moest en men bij veelvuldige westenwind in de winter en daardoor hoge ebstanden, langdurig niet kon lozen. Zo was het in grote delen van Zeeland: het midden van Walcheren, het Prunjegebied van Schouwen, de moeren op Zuid-Beveland evenals het Schengegebied en de Poel van Goes, de Weihoek op Tholen en diverse plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen zodat hele winters de landen dras stonden, wegen onbegaanbaar waren en de velden tot in maart/april toe onder water stonden. De zilte damp van de zoute zeestromen deed een atmosfeer ontstaan van 'verstikking, dood en verderf'. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 16