17de eeuw Verbrugge zijn Examen van land- en zeechirurgie en Chirurgijns Zeecompas. Zij hebben grote invloed gehad op de 17de-eeuwse chirurgie. Door hun patiëntenaanbod afkomstig van zeeslagen en landgevechten hebben zij de Zeeuwse medische wetenschap op een hoger plan gebracht en toegankelijk gemaakt voor een breder publiek, zeker voor de minder ontwikkelde chirurgijns. Die hadden door deze - in het Nederlands geschreven - leidraad een prima middel om zich te bekwamen in hun tak van heelkunde. In de 18de eeuw werd deze positieve ontwikkeling voortgezet met enkele spraakmakende medici zoals Van Solingen. Gallendat, De Wind. Hoewel deze episode alles te maken heeft met de ligging van Zeeland aan het water, was die natuurlijk niet uniek. Meer steden hebben in deze periode een geweldige schok gekregen, op grond waarvan in de 17de eeuw de geneeskunde - mede door de nieuwe belangstelling voor de anatomie, microscopisch onderzoek en het onderwijs aan het ziekbed - een geweldige impuls heeft gekregen. In de 19de eeuw trad voor de meeste Zeeuwse steden een periode van stilstand in. In deze tijd werkte het water belemmerend. Zeeland kwam in een isolement te liggen, handel en nijverheid kwijnden, de bevolking nam af en er kwamen weinig handelsgasten meer over de vloer. Er kwamen geen nieuwe economische activiteiten van de grond, de landbouw was nog traditioneel en kleinschalig en kreeg met de landbouwcrisis omstreeks 1880 een gevoelige slag te verwerken en de visserij was nog buitengewoon kleinschalig met alle risico's van dien voor de plaatselijke bevolking. Lodewijk Napoleon probeerde de scheepvaart nog een stimulans te geven, maar het eerste schip dat (onder koning Willem I) bij de feestelijke opening van het nieuw gegraven kanaal door Walcheren vanuit Veere naar Middelburg moest komen, liep vast op een ondiepte in het kanaal en de genodigde gasten stonden tevergeefs te wachten. Niet alleen het water dat de eilanden omarmde werd een knellende begrenzing, maar ook het water binnen de dijken werd een last voor de bevolking. Het brakke oppervlaktewater heeft ervoor gezorgd dat Zeeland meer dan andere provincies te maken kreeg met hygiënische problemen, ook al was er in Zeeland geen echte grote stad. Doordat het oppervlaktewater zilt was, kon men het niet drinken en waren de mensen aangewezen op de regenbakken. Daarin werd het water uit de loden goten van de daken verzameld. Nog steeds zijn sommige delen van de Zeeuwse binnensteden verontreinigd met een te grote hoeveelheid lood in de grond. Wat dit voor de gezondheid van de mensen deed, laat zich raden. Rivierwater was er hier ook niet, met als gevolg dat tot aan de komst van de waterleiding mensen afhankelijk waren van hun eigen regenbakken en van enkele putten. Droge zomers brachten watergebrek met zich mee. Stormen en watervloeden bedierven vaak het water in de regenbakken doordat er te veel zout water in spoelde. De geringe bevolkingsdichtheid van sommige eilanden heeft er toe geleid dat pas heel laat een drinkwaterleiding lonend was. Walcheren liep uiteraard voorop met een duinwaterleiding in 1892 en een destilleerapparaat in Vlissingen al in 1884. Maar Schouwen kreeg pas in 1921 een duinwaterleiding met de NV Waterleiding Maatschappij Schouwen-Duiveland. Het eerste plan om een betonnen waterreservoir in de Sint-Lievensmonstertoren te maken, was bij nader inzien niet uitvoerbaar en zo verscheen de watertoren die pas vanaf 1930 het eiland van zoet water voorzag. Ook het dun bevolkte Tholen moest tot 1916 op een waterleiding wachten en wegens de religieuze overtuiging wilden sommigen deze wereldse frats niet in huis, maar slechts als buitenkraan of in de schuur toelaten. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 14