vingers. Het Dordrechtse Heilig Sacramentsgasthuis keek met jaloezie naar Zeeland, dat het wist klaar te spelen voor iedere soldaat drie dagen extra in rekening te brengen. Als er dan een overleed, hadden ze er tenminste de begrafeniskosten uit. Het sterftecijfer in die tijd bedroeg 20 tot 30% tegen 10% normaal. Ziekenbezoek in het gasthuis (Meester van de Levensbron, Werken van barmhartigheid) (detail). In deze tijd ook splitste de zorg zich in verschillende onderdelen: de overvolle vergaarbak van de middeleeuwse gasthuizen stroomde leeg naar diverse aparte inrichtingen. Dat was een West-Europees proces en ook in Zeeland ging men mee in de stroom van de tijd: oude-mannen- en vrouwenhuizen, armenscholen, weeshuizen en simpelhuizen gingen apart verder. Zeeland was al vroeg met zijn aparte simpelhuis. Wellicht dat de gestoorden van de scheepvaart daarmee te maken hebben. Wat overbleef in de gasthuizen waren de zieken. Maar wel een internationale bende zieken. De soldaten waren Walen, Schotten, Fransen, Duitsers, Engelsen, Spanjaarden, Portugezen en zelfs Moren kwamen in het ziekenhuis. Het taalprobleem onderving men door genezen patiënten als 'verpleger' aan te houden. Ook veel matrozen bleven in Zeeland rondhangen, zeker degenen die in zeeslagen verminkt waren. Zij werden als 'oude impotente' matrozen op een schamel hongerloontje op Zeeuwse repartitie in leven gehouden. Berucht is later de slag aan de Sont geweest, waar Comelis Evertse de jongere, bijgenaamd Keesje de Duivel, uiteindelijk zijn strijd voerde. Maar daarvoor voeren de Zeeuwse schepen wekenlang met de geschutspoorten open in het koude Deense water, met als gevolg dat er buitengewoon veel bevriezingsverschijnselen voorkwamen. De chirurgijns hadden dagwerk aan het amputeren. Die mensen zag je naderhand op hun krukken in Zeeland rondstrompelen. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 12