EEN AMATEUR-ARCHEOLOOG IN DE THOOLSE 'WETLANDS' Peter Koolaard In de jaren 2000 en 2001 gaat in de Scherpenissepolder veel van de vruchtbare Duinkerke II-klei op de schop. Akkerland wordt 'wetland'. Het land wordt prijsgegeven aan het water. Men laat zelfs zout Oosterscheldewater in het natuurgebied lopen. Dat is een gevoelige snaar; een deel van de bevolking spreekt schande van deze toestanden. Om de boeren in de omgeving een zilte invloed op de akkers te besparen legt men aan de rand van het gebied 'kader' aan en wordt daarnaast een diepe sloot gegraven. Je rijdt erlangs op de fiets, je ziet het aan, en fietst verder zoals iedereen. Totdatje toch maar een keer afstapt en het weiland aan de Gatweg inloopt. Op dat moment was een deel van de uit de sloot opgeworpen grond al geëgaliseerd tot kade. Vooral dat deel, maar ook de nog ruwe grondhopen waren volop begroeid met pioniers als kamille, boterbloemen en zo. Om oudheidkundige waarnemingen te doen was ik dus nogal laat. Toch zag ik botten en aardewerkscherven tussen de boterbloemen. Ik herinner me nu, dat er kanjers van beenderen lagen. Ze waren van flinke herkauwers afkomstig. Van botten heb ik geen verstand. Als ik een museum bezoek, heb ik voor organische overblijfselen, zoals mummies of veenlijken geen belangstelling. Aardewerk vind ik wel interessant. Dat lag ook tussen de boterbloemen. Ik herkende bleekgele, grijze en zwarte scherven als middeleeuws aardewerk en protosteengoed. Van de Gatweg liep ik naar de Westkerkseweg en daar was het van hetzelfde laken een pak. Daar vond ik een bovenkant van een steengoedkruik. Al met al leuk genoeg om nog eens terug te gaan. Van de wal raakte ik in de sloot. Hier was de situatie gunstiger, omdat de botanica nog niet zo ver was opgerukt. In de sloot ook veel aardewerk, botten, mossels en bakstenen. Hier was het interessant, omdat ik alles nog enigszins in primaire positie kon waarnemen. Omdat in de slootrand de scherven hier en daar nogal vastzaten en ook om mezelf op de been te houden, kwam ik nog eens terug, maar nu gewapend met een 'hriepe'. Toeval of niet, maar met één van de eerste steken poerde ik een klein kruikje uit de modder. Dat was wel leuk, maar later vond ik niets meer dan scherven en nog eens scherven. In de sloot langs de Gatweg vond ik verschillende aardewerkconcentraties. Baksteen ging vergezeld van fragmenten van vooral melkteilen, braadpannen en kookpotten en steengoed, en in mindere mate zwart aardewerk en botten. Op andere plaatsen vond ik het genoemde bleekgele, oranje en grijze protosteengoed en ook zwart aardewerk. Na de vondsten telefonisch in Middelburg te hebben gemeld en me wat te hebben georiënteerd bij de stadsarcheoloog van Bergen op Zoom, Marco Vermunt, probeerde ik vooral de oudste aardewerksoorten precies te lokaliseren. Na de nodige regenbuien lukte dat op twee plaatsen vrij goed. Op 40-50 cm onder het maaiveld was in de slootkant een zwarte humusachtige grondlaag te zien met inliggende botten, mosselschelpen en aardewerkscherven. Het aardewerk betreft Rijnlands protosteengoed met als nadere herkomst genoemd Paffrath, Elmpt en Pingsdorf. De Elmpt en Paffrath is grauwwit, grijs, blauwgrijs en zwart van kleur en is met zand gemagerd. De gelaagde bladerdeegstructuur is hier kenmerkend. Ik constateerde drie verschillende randfragmenten, de scherp afgedraaide rand was overwegend aanwezig. Er werd één greep (haakoor) gezien, maar geen standpoten, zodat het hier alleen kogelpotten betrof. De Pingsdorffragmenten zijn bleekgeel, bruin en grijs en soms versierd met rode, oranje/bruine of auberginekleurige strepen. Ook dit aardewerk is met (fijn) zand gemagerd. Ik constateerde brede lintoren, tuiten en bodemfragmenten met aangeknepen standring. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 26