DIALECTGEBRUIK IN ZEELAND VANUIT EEN VERGELIJKEND PERSPECTIEF Renée van Bezooijen* Achtergrond Van oudsher vindt men in Nederland twee talen: het Nederlands en het Fries. Het Fries wordt in Fryslan gesproken, door zo'n 350.000 mensen. Velen van deze Friestaligen praten in hun dagelijks leven vrijwel alleen maar Fries, maar ze beheersen daarnaast allemaal ook het Nederlands. Dat hebben ze op school geleerd. In alle andere provincies is het Nederlands de enige taal van eigen bodem. Dat Nederlands is niet overal hetzelfde, er kunnen binnen het Nederlands verschillende variëteiten worden onderscheiden. Een belangrijke variëteit met veel prestige is het Standaardnederlands, in de volksmond ABN genoemd. Dit is de taal van de media en van het onderwijs. Dit is de overkoepelende taal, waarmee mensen uit verschillende gebieden met elkaar kunnen communiceren. Vrijwel iedereen in Nederland beheerst het ABN goed genoeg voor de onderlinge verstaanbaarheid. Naast het ABN, zijn er, of misschien beter, waren er in het Nederlandse taalgebied talrijke en rijk gevarieerde dialecten. Deze variëteiten hebben van oudsher minder prestige dan het ABN, in het verleden werd dialect vaak als onbeschaafd gezien, en dit is de belangrijkste reden waarom in veel gebieden ouders op een bepaald moment zijn opgehouden om het dialect door te geven aan hun kinderen. Ze deden dit met de beste bedoelingen, met het oog op een goede maatschappelijke positie van hun kroost. Goed Nederlands spreken is daarbij toch onontbeerlijk? Wat heb je aan dialect, dat zit toch alleen maar in de weg? Dit waren het soort gedachtes dat daarbij een rol speelde. Deze ontwikkeling is betreurenswaardig. Niet alleen voor het dialect zelf, dat daarmee verloren gaat, maar ook omdat het op een verkeerde aanname berust, het idee namelijk dat er in de hoofden van mensen maar plaats zou zijn voor één enkele taal. Terwijl ieder kind probleemloos twee of meer talen kan leren en die perfect gescheiden kan houden. In de meeste landen in de wereld is dit ook de dagelijkse praktijk. Eentaligheid is de uitzondering, meertaligheid is de regel. Er zijn in de wereld dus veel meer mensen die verschillende talen spreken dan één. Het eentalige ideaal is echt iets van de westerse wereld. Telefonische enquête Hoe staat het nu op dit moment met het doorgeven van dialect aan kinderen? Gegevens hierover kunnen worden geput uit een enquête die ik in 1999 en 2000 heb laten uitvoeren door een aantal studenten van de Katholieke Universiteit Nijmegen en van de Universiteit van Leuven, en met medewerking van de Fryske Adademy in Leeuwarden. De bedoeling van de enquête was een vergelijking te maken tussen verschillende gebieden in Nederland en Vlaanderen wat betreft het gebruik dat van dialect wordt gemaakt en de houding die mensen hebben tegenover hun dialect. Het was een telefonische enquête van ongeveer 10 minuten die in plaatsen met minder dan 6.000 inwoners is afgenomen. Voor iedere plaats was er een aparte enquêteur, die altijd zelf uit de regio afkomstig was. Om aan een representatieve steekproef te komen werden uit het telefoonboek willekeurig telefoonnummers geprikt. In iedere plaats werd net zolang gebeld tot er 40 personen waren geënquêteerd. Meestal leverde dit een min of meer gelijkelijke verdeling op van mannen en vrouwen. De opgebelde personen dienden aan drie criteria te voldoen om aan de enquête te mogen meedoen: ze moesten 18 jaar of ouder zijn, ze moesten ter plekke geboren en opgegroeid zijn en ze moesten het plaatselijke dialect spreken. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 19