maarschalk Turenne opgeëist. Overleg tussen de stadsregering en de aanwezige hoofdofficieren leidde tot de conclusie dat de stad slecht verdedigbaar was en een brief van de prins maakte duidelijk dat de Nederlandse hoofdmacht op het punt stond om de IJssellinie op te geven en naar Utrecht terug te trekken. Na een korte beschieting gaf de stad zich op 16 juni vervolgens 'bij verdrag' over waarbij het garnizoen (waarvan een Zeeuws regiment onder kolonel Theodorus van Vrijberghe, de commandeur van Sluis, deel uitmaakte) roemloos in gevangenschap raakte4. Alleen de Nederlandse oorlogsvloot wist begin juni, onder de bezielende leiding van de 'rechterhand van Nederland' Michiel Adriaanszoon de Ruyter, de eer te redden en na een lang en bloedig gevecht de veel sterkere gecombineerde Engels/Franse vloot naar zijn thuishavens terug te drijven. Behalve dat succes leken echter de militaire deugden van heldhaftigheid en doodsverachting die het land zijn vrijheid hadden bezorgd, goeddeels verdwenen. Aardenburg5 De meest recente en in zijn bronvermelding meest volledige publicatie over de mislukte Franse aanslag op de stad Aardenburg is voorzover mij bekend het artikel van wijlen G.A.C.van Vooren in het jaarboek voor de geschiedenis van West Zeeuws-Vlaanderen uit 1961/1962, getiteld 'Kolonel Albert Spindler, verdediger en commandant van Aardenburg in 1672'. Het is weliswaar alweer veertig jaar geleden geschreven maar zo volledig in onder andere zijn bronvermeldingen dat ik meen een herhaling van alle bronnen, feiten en feitjes achterwege te kunnen laten en te kunnen volstaan met een korte weergave van de voor mijn betoog belangrijkste gebeurtenissen. Toen het leger van prins Maurits in zijn campagne van 1604 het gebied veroverde dat nu West Zeeuws-Vlaanderen heet, was de oude Vlaamse stad Aardenburg hem min of meer bij toeval in handen gevallen. Toen eenheden van het Staatse leger, die bezig waren Sluis te omsingelen het stadje naderden, was het uit zes vendels Duitse huursoldaten bestaande garnizoen prompt op de vlucht geslagen en het vrijwel onbewoonde stadje hen zonder slag of stoot in handen gevallen. Tijdens de consolidatie van het in die veldtocht veroverde gebied, dat later deel uitmaakte van het rechtstreeks door de Staten-Generaal bestuurde generaliteitsgebied Staats-Vlaanderen, waren de vestingwerken van Aardenburg verkleind en grotendeels vernieuwd. Voornamelijk omdat het met de herbevolking niet zo erg gelukt was (Aardenburg telde in 1672 nog geen 1000 inwoners), was de vesting bijna 70 jaar later alweer verwaarloosd en in slechte staat. De grachten die de stad omringden waren in de droge tijd te ondiep geworden om effectief te zijn en de wallen niet hoog genoeg. In 1671 waren de Staten-Generaal dan ook tot de conclusie gekomen dat het handhaven van een kostbare vesting, zo dicht bij het zwaar versterkte Sluis (op ca. 5 km afstand) niet langer verantwoord was en dat de verdedigingswerken maar beter konden worden gesloopt. Daarop vooruitlopend was het grootste deel van het garnizoen, dat onder bevel stond van luitenant-kolonel Johan Cau (een Vlissingse regentenzoon) alvast maar overgeplaatst naar Sluis. De stadsregering van Aardenburg werd in die jaren geleid door burgeneester Anthony Peurssens, die tevens kapitein van een van de twee burgerwachtcompagnieën en waarnemend baljuw was6. Deze had al het mogelijke gedaan om de geplande ontmanteling te voorkomen. Toen de oorlog in maart 1672 uitbrak was hij er met steun van twee Zeeuwse Gecommitteerde Raden7 nog net in geslaagd om de sloopopdracht, die al aan ingenieur Manteau van Dalem8 verstrekt was, opgeschort te krijgen. Commandeur Cau had er toen al de brui aan geven, zijn compagnie op Sluis teruggetrokken en slechts een troep van 37 soldaten onder bevel van vaandrig Elias Beeckman in de stad achtergelaten. 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 8