In de loop van de middag kon uit diverse vijandelijke troepenbewegingen in het voorterrein afgeleid
worden dat een nieuwe, grootscheepse aanval werd voorbereid.
In de stad steeg de spanning zodanig dat de magistraat besloot om (na de kerkdienst) opnieuw met
vaandrig Beeckman te overleggen of het toch maar niet beter zou zijn om de stad over te geven.
Opnieuw werd echter besloten vol te houden en Beeckman werd verzocht om de wallen rond te
gaan en de verdedigers moed in te spreken.
Om ongeveer zeven uur 's avonds arriveerde het detachement uit Retranchement met ongeveer 40
man onder vaandrig Van Vaneveldt, tegelijk met enkele ruiters uit Sluis die twee wagens ammunitie
kwamen brengen. Op hun terugweg namen die een aantal vrouwen en kinderen mee waarvan men
meende dat ze door hun 'flauwhertigheid' een negatieve invloed op het moreel in de stad zouden
kunnen hebben. Dat de gevreesde 'flauwhertigheid' echter bij sommige mannen ook al toegeslagen
had bleek al gauw. Nadat de poort (de westelijke waterpoort) weer gesloten was, kwam namelijk
een beweging op gang waarbij een aantal mannen hun posten in de steek liet en de stad ontvluchtte
door de (noordelijke) stadsgracht door te zwemmen of te waden. Daarbij was volgens één van de
bronnen ook één van de beide predikanten (de andere zou al een dag eerder een veilig heenkomen
gezocht hebben).
Daarna wachtte de nu ongeveer 250® gewapende mannen tellende bezetting in de vallende avond in
stilte op de dingen die komen zouden. De omtrek van de stad wordt ergens gesteld op een half uur
gaans; dat betekent dat elke man gemiddeld ongeveer 10 meter stadswal te bewaken had. Het
noordelijk deel van de omwalling was voor de Fransen weliswaar moeilijk bereikbaar, maar de
gracht was er het ondiepst, dus helemaal onbezet kon dat ook niet gelaten worden. De tegenstanders
maakten per slot van rekening deel uit van een professioneel geleid leger waarvan niet verwacht
kon worden dat het uitsluitend het meest voor de hand liggende zou doen.
Vaandrig Beeckman had een paard tot zijn beschikking gekregen om zich snel te kunen verplaatsen.
Om elf uur 's avonds hoorde men het geluid van een eerste nadering, opnieuw in de zuidoostelijke
sector. Zodra men iets kon waarnemen werd het vuur geopend, waarna de vijand zich weer terugtrok.
Ongeveer een uur later bracht een boodschapper bericht dat er toch troepenversterking vanuit Sluis voor
de waterpoort stond. Die bleek te bestaan uit ca. 120 man onder bevel van kolonel Albert Spindler en
een ervaren kapitein. Joan van Oldenburgh. Toen de binnengelaten versterkingen naar het oostelijk deel
van de stad marcheerden speelden ze de prinsenmars. Terwijl zij hun plaatsen op de wallen innamen en
kolonel Spindler het commando van vaandrig Beeckman overnam, begon de grote Franse stormaanval.
Vanwege de noodzaak om de hem aangewezen post in Henegouwen zo kort mogelijk onbezet te
laten had de Franse generaal zich blijkbaar de tijd niet gegund om zijn doel behoorlijk te verkennen
en lanceerde hij zijn aanval opnieuw tegen de oostpoort en de twee, aan weerszijden op enige afstand
daarvan gelegen bastions. Recht voor de oostpoort zelf lag een (onbemand) bemuurd ravelijn (een
'hoornwerk') in de stadsgracht, dat met twee ophaalbruggetjes verbonden was met aan de ene kant
het landhoofd en aan de andere kant de stadspoort. Met behulp van meegebrachte takkenbossen die
ze in de gracht gooiden, slaagde de middelste aanvalscolonne er na enige tijd in om onder hevig
musket- en kanonvuur het eerste bruggetje neer te laten en het poortje dat toegang tot het ravelijn gaf
te forceren. De aanvallers, die meenden dat ze nu binnen de stad waren, begonnen daarop
triomfantelijk "Ville gagnéé, ville gagnééü" te roepen, waarop de beide andere groepen hun eigen
aanvalsdoelen in de steek lieten en achter hen aan kwamen. Pas toen ontdekten ze dat er nóg een brug
en nóg een poort geforceerd zouden moeten worden om de stad werkelijk binnen te komen. Alle met
schroot geladen kanonnen en alle beschikbare musketten waren inmiddels gericht op de elkaar in het
ravelijn verdringende Fransen en die richtten een waar bloedbad aan, waarbij de vluchtweg al gauw
geblokkeerd raakte door de opgehoopte lichamen van doden en gewonden.
Pas toen het wat lichter werd en de overlevenden in grote aantallen "quartier, quartier!" begonnen
7