MIDDELEEUWSE GEHEIMEN IN DE WANTESKUIP* Jan J.B. Kuipers Zeelands merkwaardigste eilandje is Soeke, een drijvend vogeleiland bij Colijnsplaat. Het is een kunstmatig gevaarte van 17 ton schelpen en staalmatten. Het drijft op honderden pvc-buizen in de Wanteskuip, een ongeveer twee hectare grote, binnendijkse waterplas aan de noordoostkust van Noord-Beveland. Waarom is dit uit 2000 daterende broedeiland drijvend, en waaraan dankt het z'n naam? Beide kwesties hebben één oorzaak: het middeleeuwse dorp Soeke of Hoeke, waarvan nog archeologische resten in de Wanteskuip moeten zitten. Door het eilandje drijvend te maken, bleven de middeleeuwse sporen gespaard. De catalogus van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen uit 1890 vermeldt een roodbakken metselsteen, voorstellende een 'menschengelaat'. Met vele geraamten was deze steen in de 'Wantjes-kuipe' gevonden. Aldus de conservator van het Genootschap, die vermoedde dat de skeletten afkomstig waren van de begraafplaats van het in 1530/32 verdronken dorp Hoeke of 's- Gravenhoeke. De vondsten dateerden uit 1866. In dat jaar liet de Middelburgse geneesheer, antropoloog en historicus J.C. de Man ter plaatse enig speurwerk verrichten, waarbij ook de overblijfselen van een gebouw werden ontdekt. Op een door De Man vervaardigd kaartje noteerde hij dit bouwsel met negentiende-eeuws zelfvertrouwen als kapel. De Wantjes- of Wanteskuip ligt aan de noordwestzijde van de Oud-Noord-Bevelandpolder. Onder kuip(e) werd een geïnundeerd stukje land verstaan, dat weer rondom was ingedijkt (ingekuipt). Bij de Wanteskuip gebeurde dat in 1785. De kuip dankt haar naam aan J. Wante, een bewoner van een boerderij in de directe omgeving. De mening dat hier ooit het verdronken Soeke (Dijxhoeke. Hoeke, 's-Gravenhoeke) lag, was een vrucht van historisch onderzoek. Deze plaats werd als parochie vermeld in 1329. Het is niet duidelijk of de Wanteskuip bij de bedijking van de Oud-Noord-Bevelandpolder (1598) buitendijks bleef tot de 'inkuiping' van 1785. In elk geval werd zij in 1866 als dijkput voor kleiwinning ten behoeve van dijkherstel gebruikt, bij welke gelegenheid De Man zijn waarnemingen liet doen. Kapel of kasteel? Op 30 oktober 1909 brak de Wanteskuip in, waarna zij lang 'drijvende' (niet herdijkt) bleef. De daaropvolgende jaren werd het grasland van de kuip meer en meer door de zee afgekalfd. Dit proces bracht in 1924 weer fundamenten van het al door J.C. de Man beschreven gebouw tevoorschijn. Een nieuwe generatie Zeeuwse oudheidkundigen toog op weg om het fenomeen zelf te aanschouwen. Mr. A. Meerkamp van Embden en dr. W.S. Unger, namens het Zeeuwsch Genootschap én de Provinciale Zeeuwsche Schoonheids- en Archeologische Commissie, bezochten de Wanteskuip onder geleide van de Kortgeense arts L.G. Gelderman. Aldaar zagen ze minstens vijf lagen metselwerk van een rechthoekig gebouw van 18,80 bij 7,17 meter, aan het noordfront voorzien van twee ronde hoektorens met een binnendoorsnede van 2,60 meter. Dr. J.C. de Man (1818-1909). 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2002 | | pagina 26