Op 16 juni 1628 kocht Comelis Matthijssen van Valckenburch van Daniel Janssen Cetelaers een huis op de Oud' Suyvelmarkt, staande en gelegen binnen deze vier gemerken: 'oost aff den Steerte, suyt Jacob Pieters, west ende nooit den voorn. Comelis', dat hij contant betaalde (RAZE 381a, folio 67). 10. De volgende personen had Comelis Matthijssen van Valckenburch in de voorgaande periode niet of niet voldoende oli kunnen leveren: 'dheer Bastiaen Tiessen, dheer Gerrit Maeteusse, Samuwel Jakopse, Adriaen Leendertse, Wouter van Merivoorde, Fransoeis Naelhout, Sent Naelbrechtse, Omer Oliviers, Daniel Kornelissen en Anthonis Marinisse' (G.A.V. inv. 351). 11. Trynken Jacobs verkocht op 10 januari 1639 voor 200 Carolusgulden een huis in de Wagenaarstraat aan Karei de Clere en op 15 januari 1639 verkocht ze voor £116: 13 gr. Vis. een huis op de Oude Suyvelmarkt aan Jan Damissen (RAZE 369, folio 234 recto en RAZE 378, folio 222). 12. Het huis 'De goude Pot' en de twee oliemolens waren belast met een lijfrente ten bate van Symon Janssen (vermoedelijk een oom van Adriaen Matthijssen, de eerste eigenaar van de oliemolen), van 3 gr. Vis. per jaar, hetgeen Willem Comelissen van Valckenburch accepteerde en overnam. Vanaf 20 december 1639 moest er nog worden betaald. Op 26 oktober 1642 werd een schepenschuldbrief opgemaakt ten gunste van Trynken Jacobs voor een bedrag van 33 10 gr. Vis., dat Willem Comelissen van Valckenburch haar nog schuldig was vanwege de aankoop van de helft van het huis 'De goude Pot' in de Kerkstraat. Hiervan moest hij 50 gr. Vis. direct aan haar betalen en elk jaar op li: december 15 gr. Vis. totdat het hele bedrag zou zijn afgelost (RAZE 378). 13. Het gezin Wier behoorde tot de aangetrouwde familie van Willem van Valckenburch, zie noot 6. 14. Het huis 'De nieuwe Oliemolen' werd op 18 september 1666 uit de geabandonneerde boedel van Adriaen de Moor voo 76 gr. Vis. verkocht aan Pieter van Reygersberge, die burgemeester in Veere was (RAZE 385, folio 16 recto). Hij lie: het huis in tweeën splitsen. De volgende eigenaren waren: Salomon Rogiers, Janna Vaders en Johan Jacob Groos waarna het huis gesloopt is. Dat is waarschijnlijk geschied in het laatste decennium van de 17de eeuw, want in het kohie van de huisschatting over dat jaar wordt er voor het eerst geen melding meer van gemaakt, terwijl het huis nog wel staa afgebeeld op de plattegrond in de Kroniek van Smallegange (RAZE 381c). 15. Na Cornelis Udemans werd Johannis van Roeyen eigenaar van het huis 'De oude Oliemolen' en daarna is het gesloopt wat kort voor 1700 moet hebben plaatsgevonden (RAZE 381c). 16. Joost van de Putte kocht ook het leegstaande huisje van zijn zwager Chijs Janssen Huijse naast de oliemolen in de Wagenaarstraat, dat hij voor zijn overlijden rond 1612 verkocht aan de weduwe van Abraham Braems. Ook het huis 'St. Clement' op de Kaai behoorde tot zijn bezit. Op 18 februari 1616 verkocht Margarita Jansdochter het huis 'Den ouden Olimeulen' in de Wagenaarstraat voor 141 13 3 gr. Vis. aan Bartholomeus Bijns (RAZE 369, folio 5). 17. Op 22 januari 1618 kocht Willem Comelissen van Valckenburch van de Armen der stad Veere de oliemolen in dt Wagenaarstraat (RAZE 378, folio 46 verso). Op 18 augustus 1622 verkocht Willem Comelissen van Valckenburch de oliemolen in de Wagenaarstraat aan Rogier Leijnsen voor 48 gr. Vis. contant en jaarlijks op 13 augustus 4 gr. Vis. totdat het volle bedrag zou zijn betaald. Ir de marge staat genoteerd dat Rogier Leijnsen niet bij machte bleek om de jaarlijkse aflossingen te voldoen, waardooj de oliemolen op 14 oktober 1648 weer terug kwam in handen van de erfgenamen van Willem Comelissen var Valckenburch (RAZE 369, folio 113 recto). 18. In het kohier van de dubbele honderdste penning over het jaar 1589 wordt voor het laatst gesproken over "t hoeckhuy: aen de ander sijde sijnde een oliemolen'. In het kohier van de dubbele honderdste penning van 1593 staat de oliemolei vermeld als "t houckhuys aen d' ander syde aencomende Joos van de Putte'. Vanaf 1594 tot en met 1616 wordt in de kohieren het pand vermeld als: 'thuis genaempt den olymolen', dus mogelijk hield de oliemolen op te bestaan tusser. 1589 en 1593. Na 1616 wordt de naam 'den olymolen' niet meer gebruikt. Nu moeten we het woord 'huys' niet al te letterlijk nemen, het woord 'gebouw' in onze huidige betekenis zou hier beter op zijn plaats zijn. Gezien het feit dat di> pand in het bezit bleef van olieslagers en dat Cornelis van Valckenburch in zijn rekest aan de magistraat in 1628, waarin hij hen verzoekt om een tweede oliemolen te mogen oprichten, spreekt over meerdere oliemolens, die slechts één knechi in dienst hebben, gaan we ervan uit, dat de oliemolen toen nog in gebruik was. 19. RAZE 378, folio 64. 20. Ibidem, folio 116 recto. 21. Ibidem, folio 178. 22. Kempolie wordt gemaakt van hennepzaden. 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2002 | | pagina 21