ogen vormde het ritme - niet te verwarren met metrum - de essentie van poëzie.4 Zo schreef
Boutens: 'In het eeuwig lied der zee Zong ik lange strofen meê' (VL 222). En in het gedicht 'Na
middag' staat:
De middag waast den hemel blank,
De zee ligt als een diep en wit geheim
Dat fluistert aan de blonde bank
Zijn zilvren rijm. (VL 376)
En in een 'Liedje' in de bundel Cannina (1912) valt te lezen:
In zwellende' ademtocht begint
Der lange strofen teêr geheim -
Dan roept de zee haar ruischend rijm,
Dan fluit zijn hoog refrein de wind. (VL 431)
In het gedicht 'In de Manteling bij Domburg' (VL 425) spreekt Boutens van 'de stem van wind en
zee', een vaak voorkomend regeltje in zijn gedichten.5 Maar Boutens was er zich ook van bewust
dat het niet alléén bij ritme en klank kon blijven. In de 'Vijf-en-twintigste Strofe' uit Strofen uit de
nalatenschap van Andries de Hoghe (1919) staat: 'stemmen van wind en van zee, die zijn enkel
aanhef...' (VL 1071).
Voor deze gelegenheid, een studiedag over dichters in Zeeland, zal ik een aantal - bekende en
minder bekende - gedichten van Boutens de revue laten passeren waarin Zeeuwse invloeden zijn te
vinden.6 Eerst ga ik in op de biografische achtergronden van Boutens: zijn jeugd in Middelburg en
zijn studententijd in Utrecht.7
De jonge Boutens in Middelburg
Pieter Comelis Boutens werd op 20 februari 1870 te Middelburg geboren als zoon van Wilhelmina
de Vey en Pieter Comelis Boutens senior. Zijn ouders dreven een winkeltje in huishoudelijke
Het Middelburgse
culturele
gymnasiastengenootschap
Nihil sine labore,
november 1889, met
daarop als derde van
links P. C. Boutens als
ab-actis.
26