HET ZEEUWS ALS TROEFKAART? Piet Verkruijsse Het artikel van Marjolein de Visser in Nehalennia nr. 133 (najaar 2001), p. 38-39, 'Samen het Zeeuws (weer) op de kaart zetten', heb ik met veel belangstelling tot mij genomen. Ik herkende daar veel in: evenals Marjolein ben ik Zeeuwstalig opgevoed, sprak ik met mijn klasgenootjes op de lagere school geen algemeen Nederlands, moest ik op de middelbare school dat wel vaker doen (terecht sprak de legendarische rector Hoolhorst van het Koningin Wilhelmina Lyceum te Oostburg in de jaren '50 tegen alle eersteklassers de woorden: 'hier wordt uitsluitend Nederlands gesproken') en ontkwam ik er tijdens mijn studietijd in Amsterdam natuurlijk niet aan om mij uitsluitend van het algemeen Nederlands te bedienen. Het is echter nooit in mijn hoofd opgekomen om mij in het Nederlands tot mijn Zeeuwse familieleden te richten, niet omdat ze zo onbeschaafd waren, maar omdat we dezelfde moedertaal hadden. Iets 'beschouwen als je moedertaal', zoals Marjolein de Visser schrijft, is een contradictio in terminis; een taal is je moedertaal of zij is dat niet. Dat het Zeeuws mij beter in staat stelt uit te drukken wat ik bedoel, is natuurlijk onzin; het hangt er helemaal vanaf waarover ik het met wie wil hebben. Als ik de interpretatie van de Nachtwacht in relatie tot de Gysbreght van Aemstel wil verduidelijken, komt daar het nodige vakjargon bij te pas dat nogal detoneert bij het Zeeuws. Sinds Zeeland in de 17de eeuw zijn eigen universiteit is misgelopen, is het Zeeuws nu eenmaal niet de taal van de wetenschap. Regionalisme in een verenigd Europa Wat mij de laatste tijd opvalt in al die dialectdiscussies, of het nu het Saksisch, Limburgs, Brabants of Zeeuws betreft, is het gemak waarmee er gesproken wordt over hét Saksisch, hét Limburgs enzovoort en ook over hét Zeeuws. Je hoeft toch alleen maar het Woordenboek der Zeeuwse dialecten open te klappen of op de cd-rom op te starten om in één oogopslag tot de conclusie te komen dat hét Zeeuws niet bestaat. Je hoeft soms maar de straat over te steken om een andere tongval te horen, laat staan al die (vroegere) zeearmen te overbruggen om in een andere wereld binnen Zeeland terecht te komen. Als wij vanuit West Zeeuws-Vlaanderen vroeger op zondag met de boot overstaken om een rondje Walcheren te fietsen, kwam je inderdaad in een andere wereld, die bij thuiskomst duchtig geëvalueerd werd. Vooral die Amemuidenaars met hun rare taaltje waren voorwerp van hilariteit, maar bovendien gingen die op een mooie zomerse zondag ook nog twee of drie keer naar de kerk en het stonk er naar vis. Gelukkig waren Tholen en Sint-Philipsland veel te ver weg om op één dag te bereiken, maar via via hoorde je daar ook zo de nodige bijzonderheden over. Die eenheid van het Zeeuws is een fictie. Natuurlijk spreek ik mijn dialect (Groede) als ik in een kring verkeer met uitsluitend diezelfde dialectsprekers en dat wil nog net lukken van de Ee tot Hontenisse, al wordt het voorbij Axel toch al wat lastiger. Boven de Schelde voel ik mij als Zeeuws- Vlaming niet meer lekker in mijn vel zitten als ik mij in mijn moedertaal uit tegenover een Walchenaar of iemand van Tholen of Schouwen. Dan vind ik dat we beter naar een overkoepelende taal kunnen grijpen om elkaar goed te begrijpen, en dat is niet een soort 'algemeen Zeeuws', maar de Nederlandse standaardtaal, want die hebben alle Zeeuwen als het goed is op school geleerd Of niet? Onze nieuwe streektaalconsulent vindt het eigenlijk wel stoer staan dat een jongen uit Aagtekerke op de middelbare school in Middelburg de standaardtaal aan zijn boerenlaars lapt. Ik vind het een kwestie van beschaving om in een omgeving waar niet iedereen dezelfde taal spreekt te zoeken naar een taal die iedereen wel min of meer beheerst. Als je in Engeland komt, probeer je - ook als niet-anglist - Engels te spreken en ga je niet stoer Nederlands of Amemuids praten. Je kijkt 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 17