sociologisch oogpunt benaderen: de stijl en de keuze van
de tekst geven een beeld van het milieu en de tijd waarin
hij heeft gewoond en gewerkt. Zijn werkzame periode
strekt zich uit van het begin van de 20ste eeuw tot ca.
1973. Dat hij op z'n minst in Zeeland heeft gewoond en
gewerkt staat onomstotelijk vast, getuige correspondentie
van hem uit 1973.
Van Willem Kornelis Kuiler uit Veere, sinds 1899
organist bij de doopsgezinde gemeente in Middelburg,19
zijn verschillende werken (ditmaal publicaties) gevonden
die nog niet in de catalogus van de Zeeuwse Bibliotheek
waren te vinden. Hetzelfde geldt voor zijn zoon, de in
Middelburg geboren en overleden Jan Kuiler 1893-
1976),20 zij het dat het bij Jan geen publicaties betreft
maar wederom een stapel handschriften. Het gaat om
koorstukken van goede kwaliteit en mooie Duits- en
Franstalige liederen voor zang en piano. Ook bevat de
verzameling een werkje dat de componist aan zijn vrouw
- Els Kuiler - heeft opgedragen. Deze levenslustige
dame, die zelf zangeres is geweest, woont heden in
Middelburg. Haar man studeerde aan het Amsterdams
conservatorium piano, viool en compositie. Na een
periode als muziekleraar in Hilversum te hebben gewerkt, trok hij als concertpianist door Europa en
trad daar vele malen met succes op. In 1924 keerde hij terug naar Middelburg. Daar werd hij
dirigent en gaf hij privé-les. Hij dirigeerde de christelijke zangvereniging 'Hosanna' en in
Vlissingen de 'Gemengde Zangvereniging'. In 1951 werd hij muziekleraar aan de Rijks-H.B.S.,
drie jaar later dirigent van het Middelburgs Mannenkoor. Hij was tevens adjunct-directeur van de
Zeeuwse Muziekschool. Na 1967 trad hij niet meer in het openbaar op.
Onder de stadgenoten van Jan Kuiler bevinden zich Jan Morks en diens opvolger Johannes
Hendricus Caro, van wie beiden (afgezien van de eerder vermelde bewerkingen voor carillon)
enkele handschriften tevoorschijn zijn gekomen. De reputatie van Morks behoeft nauwelijks
toelichting; reeds zijn eens aanwezige standbeeld op het Molenwater vormt daarvan een bewijs.21
Caro wordt door Scherft getypeerd als een 'belangrijke figuur in het plaatselijk
muziekgebeuren.'22 Tijdens de inventarisatie in de Zeeuwse Bibliotheek werden van hem twee
composities ontdekt: het Luctor et Emergo en het Wilhelmusbeide voor vier zangstemmen.
Als laatste maar zeker niet als minste van de Zeeuwse meesters dient de in Goes werkzame Duitser
Carl Otto Lies te worden genoemd. Tot de verbeelding spreken niet alleen zijn Requiem Missa
brevis pro defunctismaar ook de composities voor piano, allemaal publicaties die nog niet in de
Zeeuwse catalogus aanwezig waren. Alleen het aangetroffen exemplaar van zijn Lenore - een werk
voor soli, gemengd koor en orkest - werd naast twee andere titels in die catalogus teruggevonden.
Over de kwaliteiten van Lies als componist schrijft Scherft in vergelijkende bewoordingen het
volgende: 'De beide Von Bracken Focks behoren tot de weinige Zeeuwen, wier composities tot ver
buiten deze provincie herhaaldelijk op concertprogramma's voorkwamen. [Van] hun tijdgenoot
Otto Lies' kan 'hetzelfde [worden] gezegd'.23
Niet-Zeeuwse meesters
Ter volledigheid zij vermeld dat in de genoemde inventarisatie niet slechts Zeeuws materiaal heeft
gecirculeerd. Eerder is het zo dat dit materiaal een minderheid vormt in vergelijking met de totale
Otto Lies (1869-1955), dirigent en
componist te Goes.
5