hem niet om de logische en feitelijke waarheid, maar om zijn waarheid. Daar heeft hij best een 'leugentje' voor over. 'Dichters liegen de waarheid,' zei Bertus Aafjes. 'Er is geen water dan de zee,' liegt de dichter dus. Hij is niet gek, verkoopt ook geen onzin of gekkenpraat. Zijn 'leugen' is paradoxaal genoeg de waarheid, de enige waarheid zelfs. De zee is de metafoor voor alle water. 'Er is geen water dan de zee.' Ander water is er niet. De dichter had ook kunnen zeggen: Alle water is de zee of de zee is alle water. Maar dat zijn prozaïsche onpoëtische regels. Zijn regel: 'Er is geen water dan de zee' klinkt als een bezweringsformule, is sterk ritmisch, is indringend en overtuigend al dringt de betekenis pas na even nadenken door. Hoor het verschil maar eens tussen de regels: 'De zee is alle water' en 'Er is geen water dan de zee'. De laatste is een poëtische regel of liever een dichtregel. De dichter heeft dat poëtische proces in gang gezet en hij krijgt er niet genoeg van. Hij herhaalt dezelfde zinsconstructie, maar laat het werkwoord (hier het gezegde 'er is') weg: 'geen zee dan water'De verkorte herhaling maakt de mededeling directer en nog indringender. Als alle water zee is dan is de omkering ook waar. Dan is ook alle zee water. Hier sjoemelt de dichter niet met de logische waarheid. Hij vervolgt dan met 'en daarmee'. Dat leek mij op het eerste gezicht een stoplap gemaakt van twee bij uitstek ondichterlijke woordjes, voortkomend uit rijmdwang omdat mee moest rijmen op zee. Tot ik zag dat deze ondichterlijke woordjes een noodzakelijke en vooral een betekenisvolle schakel zijn tussen het eerste en tweede deel van het gedicht. Er had ook kunnen staan 'dus' of het 'ergo' van de deductieve redenering. De dichter zegt het minder strikt, hij zegt 'en daarmee' alsof hij wil zeggen: als het voorafgaande waar is, dan is daarmee ook gegeven dat het volgende waar is. Dan is er ook geen branding breder dan de branding van de zee. Je kunt niet zeggen: die of die branding is de breedste. Er is namelijk maar één branding, als je poneert dat alle water zee is en alle zee water. De woordjes 'en daarmee' zijn geen stoplappen omwille van het rijm, maar functionele bindwoordjes tussen de eerste en de tweede waarheid. Syntactisch gezien bestaat het hele gedicht uit herhalingen. Het is of de dichter al dichtend doorkrijgt dat hij net eender doet als de zee, zichzelf herhalen. Het wezen van de zee is herhaling, 'geen branding dan herhalen van de zee'. Wat vind ik nou zo bijzonder aardig aan dit gedichtje? In de eerste plaats dat het door middel van een formele herhaling van de zinsconstructies (dus binnen de taal) de herhaling verbeeldt die zo wezenlijk is voor het onderwerp, de zee. Is dat nou zo bijzonder? Zolang vorm en inhoud samenhangen, dat wil zeggen de inhoud zich ook uitdrukt in en door de vorm, is er voldaan aan de basiseis van een goed gedicht. Die inhoud is niet beperkt alleen tot 'de zee is herhaling', ook zegt het gedicht dat de zee één is en alle water één is. De zee valt samen met zichzelf, de zee is onverdeeld, is onveranderlijk en altijd dezelfde. De zee lijkt op god. God is eeuwig dezelfde, de zichzelf veroorzakende beweger. Ens a se, zijnde uit zichzelf, definiëren de Thomisten. Het enige wat de zee kan is zichzelf herhalen. De scheppende daad van de zee is analoog aan de scheppende daad van god. Dat zegt de dichter gelukkig niet expliciet, maar je kunt het er als lezer wel allemaal in meelezen. In elke zee... Een gedicht waarin het thema zee en het schrijven van poëzie subtiel is verweven, is het gedicht: 'in elke zee' uit de bundel Liggen in het gras van de in Goes geboren dichteres en beeldend kunstenaar Yvonne Né. 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 43