zijn kwajongenstijd op de Jacobstoren was geklommen om in zee te kijken. Het duurde vijftig jaar voor men er achter kwam dat het standbeeld van een zeeheld in zee moet kijken, blik op oneindig, dromend tot ver over de horizon. In 1894 kreeg Michiel de Ruyter pas zijn definitieve plek op het Bolwerk aan het eind van de Boulevard Wat heeft dit allemaal met poëzie van Zeeuwse dichters te maken? Goed beschouwd zou je kunnen zeggen dat alle poëzie te maken heeft met 'in zee kijken'. Metaforisch dan. Zoals de zee ons dwingt tot kijken, zo kun je het ontstaan van poëzie zien als een effect van bespiegeling. De dichter schouwt naar binnen, niet alleen in zichzelf wat tot zelfbespiegeling leidt, maar ook beschouwt hij de wereld, de mensen en de dingen om hem heen, met dezelfde blik waarmee men in zee kijkt. Hij kijkt naar niets; dat wil eigenlijk zeggen dat hij zich ontdoet van het dagelijkse kijken om beter te kunnen zien naar het wezen der dingen of naar hun samenhang of hun ongewoonheid. Daarvan getuigt hij in taal, waarvan hij zich tevens bewust is dat die taal ontoereikend is, maar dat die hem ook ontelbare mogelijkheden biedt om te spelen met de werkelijkheid. Hij hoopt met het woord iets te openbaren van het grote geheim dat hem achter de wereld der verschijnselen verborgen lijkt. God schiep de wereld met het Woord. Dat is eigenlijk niet waar. Er staat in Johannes: 'In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God'. De dichter is de concurrent van God zou je kunnen zeggen. Hij probeert hem telkens weer naar de kroon te steken, of van de troon te stoten door hem als het ware te overtreffen. Neem deze bespiegeling maar even als kennisgevende inleiding aan. Van in zee kijken alleen kom je concreet niet zo heel ver - overal is horizon -veel poëtische vissen in de zin van gedichten vang je er niet mee. Een zekere nuchterheid en realiteitszin - specifieke kenmerken van de Zeeuw? - zijn nodig om gedichten te lezen (ook om ze te schrijven.) Een Zeeuw mag graag in zee kijken, hij eet graag de vis, de garnalen, de oesters en mosselen, krabben en kreeften die de zee voortbrengt. Nou ja voortbrengt, niets gaat vanzelf. De vis wordt met zware arbeid uit zee gehaald en voordat hij onze smaakpapillen bereikt, is hij onderhevig geweest aan een proces van culinaire verfijning, vergelijkbaar met de aandacht en toewijding waarmee een dichter met woorden omgaat. Zelfs een simpele krukel, door het ritueel van een kleine speldenprik uit zijn huisje gekruld, benadert het beeld van bijvoorbeld een kort gedichtje dat ik toevallig vond. Ik trof het aan in de onlangs verschenen dichtbundel Lege Schommels van de in Zierikzee wonende dichter Thom Schrijer. Het luidt als volgt: Zee Er is geen water dan de zee geen zee dan water een daarmee geen branding breder dan de branding geen branding dan herhalen van de zee. Ik zal proberen deze krukel - de krukel was vroeger het zeebanket van de armen, de dichter vergeve me de beeldspraak - culinair wat attractiever te maken. Tekstinteipretatie kan net zo subtiel zijn als wat de kok in haute cuisine probeert. Ik doe een poging. 'Er is geen water dan de zee'. Op zichzelf een goed verstaanbare mededeling. Maar als we de inhoud feitelijk bekijken, klopt het niet. Behalve zeewater is er bron-, rivier-, wel-, regenwater enzovoort. De dichter zal dat een zorg zijn. Het gaat 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 42