Walcheren werkte en eerder al een treffend portret maakte van Boutens. Enschedé antwoordde Boutens dat het plan om een uitgave te maken van een bundel Zeeuwsche Verzen de uitgeverij zeer toelachte.27 Helaas is dit plan nooit doorgegaan. Onbekend is waarom niet. Wél verscheen in datzelfde jaar bij Enschedé de bundel Bezonnen Verzen (zónder houtsneden van Van Veen), waarin een aantal Zeeuwse gedichten te vinden zijn, zoals 'Hart en land', 'Verbeelde reis' en 'Domburgsch uitzicht' ,28 Juist het concrete, Zeeuwse karakter van deze gedichten werd zeer gewaardeerd door critici en dichters als Jan Campert, ook van Walcheren afkomstig, en J.J. Slauerhoff. Slauerhoff schreef in zijn recensie van Bezonnen Verzen'Het is misschien niet toevallig, dat sommige zijner schoonste gedichten geïnspireerd zijn door landschappen en watergezichten van Zeeland, het land zijner geboorte. Hier liggen 'ziel en bloed samen toegedekt' en zoodoende hebben deze gedichten een sterker leven, men heeft er meer houvast aan.' (in de Nieuwe Arnhemsche Courant van 2 januari 1932). Slauerhoff citeerde vervolgens 'Domburgsch uitzicht'. De eerste twee strofen van dit sublieme gedicht luiden als volgt: Opeens, met éen blik te overbruggen, valt verslonken De straklazuren Roompot tot een kronkelkreek Voor 't land van Schouwen als verheerlijkt opgeblonken En stralend aangedreven uit zijn nevelstreek: De witte stranden en de breede berg der duinen Met in zijn laatste plooi het kleine dorp bekneld, De hoeven loofgepluimd binnen haar akkertuinen, En verre bezigheid van volk en vee in 't veld. (VL 779) A.L. Sötemann heeft er in zijn verhelderende interpretatie van dit gedicht op gewezen dat het 'land van Schouwen' zowel duidt op het toenmalige eiland Schouwen, als op het werkwoord schouwen, dat 'in de geest waarnemen', betekent.29 Het door Boutens beschrevene kan nooit zo gedetailleerd vanaf de Domburgse duinen gezien worden. Het is een visionaire blik, zoals die wel vaker voorkomt bij Boutens. Ook hier is, evenals bij het eerder aangehaalde gedicht 'Valkenisse' sprake van iets hogers, waarvan een glimp kan worden gezien in het Zeeuwse landschap. In de bundel Bezonnen Verzen zijn niet alleen gedichten te vinden met expliciete verwijzingen naar Zeeland, ook wordt er nogal vaak gerept van de zee in het algemeen. De bundel ópent met het gedicht 'Zomeravondzee' (ik herinner hier weer even aan Boutens' jeugdopstel én aan zijn eerste gedicht 'Zomeravond aan zee'). In dit openingsgedicht wordt de blik gericht op de zee: Eindlijk komt mijn oog te rust In den onbegrensden lust Van het waatren plein dat breidt Spiegelend de oneindigheid Van den glimlachopen hemel Waar de zon neêrzijgt ten schemel, Op de purpren wolkebank, En uit lage, wonde flank Droppelvloeit haar bloed beneê Af in 't bekken van de zee Tot éen lange glanzen laan 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 38