artikelen aan de Markt te Middelburg. Boutens groeide op in een streng, protestants milieu. De enige lectuur in huize Boutens was de bijbel, en daarnaast misschien enige stichtelijke werkjes. Na de lagere school ging Boutens in 1884 naar het Middelburgs gymnasium. Daar blonk hij al snel uit in de klassieke talen, waarvoor Boutens een levenslange passie zou houden. Boutens werd in 1887 lid van het Middelburgse gymnasiastengezelschap Nihil Sine Labore (niets zonder moeite). Uit de notulen van de vergaderingen van het gezelschap blijkt dat Boutens soms werk voordroeg van Potgieter, Piet Paaltjens en Multatuli. Na verloop van tijd droeg hij ook werk voor van ene J.F. Bincq. Achter dit pseudoniem school Boutens zelf! Niet alleen droeg Boutens verzen voor, maar ook opstellen. Zo las hij op 16 november 1889 een opstel, getiteld 'De Zee', voor. De tekst ervan is bewaard gebleven in een schoolschriftje. Dit vroege opstel - waaruit tot nu toe nog nooit is geciteerd in de Boutens-studiën - bevat een aantal interessante passages die de kiemen lijken te vormen voor Boutens' latere poëzie en poëtica, waarin de zee zo'n belangrijke rol zou gaan spelen. Het zou te lang duren om hier nu het gehele opstel te laten horen. Ik citeer er nu slechts enige passages uit, zonder recht te doen aan het verhaal. 'O! als ge slechts eenige uren van zee woont, neem dan haar tot doel van uw tocht. Dat ik u brengen kon, waar zij huilt en brult en kookt en dondert, waar zij de klippen beukt, de eeuwenoude rotsen ondermijnt. Daar moet de zee het schoonst zijn. Daar toont zij zich in al haar kracht, haar ontembare woede, alles vernielend, wat haar durft weerstaan. Neen, ga haar niet zien, waar menschenhanden haar geweld hebben gekeerd door middel van dijken. Daar mort zij tusschen het rijswerk en de palissaden; daar is zij, de vrije, slavin geworden... Maar als ge van haar aanblik genieten wilt, ga dan, waar haar breede golven breken op onze vlakke stranden.' 'De zee is niet vervelend: de zee is altijd nieuw. In het weemoedig gedruisch harer golven, in het gebulder harer baren, door den wind voortgezweept, schuilen steeds andere melodieën. Wat al reine, groote, stoute denkbeelden zijn er aan uw oevers geboren, onmetelijke, geheimzinnige zee! Aan uw boorden dachten Isrels oude zieners na over de geheimenissen van 't Heelal. In uw gemurmel meenden zij openbaringen te hooren eener bovennatuurlijke wereld. Aan uw oevers, op den maatslag uwer golven, zongen Hellas' oude dichters hun zoetvloeiende hexameters Ja, gij houdt veel van de dichters, schoone, schoonheid-lievende zee! Hun openbaart gij soms iets van uw geheimen; dan gaan de dichters verheugd tot de andere menschen, en zeggen: dit of dat heeft de zee ons verteld.' "t Is een schoone zomeravond Laten we ons hier nederzetten op deze hooge duin om wat naar de zee te zien en te luisteren. De zon is al half weggezonken achter de kim. De zee zingt haar avondlied met iets erg slaperigs in haar stem, en de kabbelende golfjes schijnen nog een groet te brengen van den uitgevaren visscher aan vrouw en kind. Blijf hier, tot de zon geheel en al verdwenen is 'Hoe komt het toch, dat het zien der zee zulk een invloed op ons uitoefent, ons zoo week stemt, zoo ontvankelijk voor indrukken maakt? Want dit alles doet zij. Nimmer heb ik de duinen betreden, of een eerbiedige huivering overviel mij, wanneer ik haar blauwen spiegel voor het eerst zag. nooit heb ik mij aan haar oevers neergezet of ik ben sentimenteel geworden, sentimenteel in den goeden zin des woords, nooit ook heb ik haar een bezoek gebracht, of ik ben rijker van haar weergekeerd. Het komt, omdat ons hart met haar sympathiseert, omdat het in haar een beeld ziet van zich zelf.' Vooral deze laatste passage is zeer interessant. Volgens de jonge Boutens maakt de zee dus zo'n indruk - tenminste op diegenen die daarvoor gevoelig zijn - omdat het 'hart' een 'beeld van 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 29