i V ■-L afb. 2. Paars abdijtorentableau uit Gemeente Museum Den Haag afb. 3. Links het paarse abdijtorentableau in Museum de Lakenhal te Leiden en rechts het identieke tableau te Middelburg. Waarschijnlijker lijkt het dat dergelijke tableaus gebruikt zullen zijn ter ophanging links en rechts naast de schouwboezem in de wand op de plaats waar voorheen zich wel kanariekooitjes bevonden.6 Het blijft dan echter onbegrijpelijk waarom de abdijtoren zijn eigen pendant moest zijn. In deze tijd was het immers al lang gebruikelijk om in het geval van pendanten bij elkaar horende tegeltableaus te kiezen zoals hen-haan, poes-hond, boer met paard- boerin met koe, dan wel ten opzichte van elkaar gespiegelde tableaus zoals de kanariekooitableaus of pilasters. Het tweevoudig aantreffen suggereert toch vooral het gebruik als pilasters, omdat het moeilijk voor te stellen is dat men twee maal een zo volledig identiek en dan nog wel zo'n langwerpig tableau respectievelijk links en rechts naast de schoorsteenboezem zal ophangen. Ze zijn daarvoor te lang, te monotoon en niet pendant maar identiek.7 Herkomst Tot slot nog de vraagstelling aangaande het mogelijke jaar van fabricage en de tegelbakkerij waar de abdijtorentableaus gemaakt werden. De torenbekroning met 'boven de peer een burcht, het wapen van de stad, gedekt met een keizerlijke kroon, waaruit een ijzeren stang komt, waarop een grote vergulde weerhaan draait' (Tirion, 1751) is in ieder geval van na de derde torenbrand op 1 augustus 1712. Dit jaartal is echter veel te vroeg om als aanmaakdatum voor beide typen paarse abdijtorentableaus te worden aangenomen. Volledig paarse tableaus komen pas in de laatste helft en dan vooral in het laatste kwart van de achttiende eeuw in de mode. De twee dertien tegels lange tableaus dragen jaartallen: Otterlo 1776 en Den Haag 1778. Beide data kunnen worden aangenomen als de jaren waarin deze langere abdijtorentableaus gemaakt werden. De kleinere, tien tegels, hoge tableaus met hun specifieke intrinsieke rand van 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 12