Indrukwekkend zijn de sporen niet. In tegenstelling tot b.v. het verdronken dorp Valkenisse bestaan deze resten voornamelijk uit los puin, wat hout, een enkele funderingsrest en afvallagen. Juist uit die afvallagen komen voornamelijk fragmenten insignes en broches te voorschijn. Van Beuningen heeft alle vondsten nauwkeurig beschreven en geteld en dat heeft maar liefst 1195 stuks opgeleverd, waaronder niet minder dan twintig insignes van Onze Lieve Vrouw van Amersfoort. Deze grootste vondstconcentratie van dit type in Nederland is volgens de schrijver Van Beuningen mogelijk toe te schrijven aan de belangrijke plaats die de O.L.V. van Amersfoort onder de schippers van Westenschouwen innam voor een behouden vaart. Een categorie vondsten die in deel 1 voornamelijk ontbrak zijn de ampullen. Deze voornamelijk uit lood bestaande 'flesjes' konden op de pelgrimsplaats gevuld worden met b.v. gewijd water. Gelukkig is er nu in deel 2 wel ruimte gemaakt voor zo'n vijftig exemplaren, waarvan voor- en achterzijde getoond worden. Dat wil overigens niet zeggen dat ze geïdentificeerd zijn op herkomst. Wat dat betreft weten de schrijvers niet goed raad, want het is de vraag of een deel van deze ampullen niet werden verkocht door rondtrekkende marskramers. Dit geldt trouwens ook voor veel insignes. Hoe verklaren we immers de herkomst van de circa zeventig Maria-insignes zonder tekst of waar iets onleesbaars op voorkomt en die mogelijk alleen voor algemene devotie bedoeld waren? Tegen de benaming 'insigne' van bepaalde afgebeelde categorieën heb ik enig bezwaar. Zo wordt het diptiek van Aken (p. 59) en afbeelding 1370 beschreven als een spiegelinsigne, terwijl het voorwerp duidelijk niet bedoeld is om te dragen op de kleding. Meerdere malen heb ik met Van Beuningen gediscussieerd over de term 'insigne'. Hij is steeds van de gedachte uitgegaan dat een insigne van ogen of een speld voorzien moet zijn om tot de categorie 'draaginsigne' te behoren. Dat was in ieder geval steeds het uitgangspunt om in HPl opgenomen te worden. Nu is blijkbaar van dit idee afgeweken, zoals blijkt uit de beschrijving bij het diptiek. Bij de profane typen heb ik meer bezwaren tegen de categorie bijlen (afb. 1887-1895), die ik eerder als kinderspeelgoed zou beschrijven. Maar evenals bij HPl is hardnekkig aan het insigne-idee vastgehouden. De lezer die bekend is met de attributen van de H. Jacobus zal juist bij de afbeeldingen van die attributen er één missen. Jacobus de Meerdere wordt vereerd in Santiago de Compostela (Spanje). In tegenstelling tot vrijwel alle andere heiligen, zijn de tekens die met zijn verering in verband gebracht worden vrijwel altijd in andere materialen uitgevoerd dan het gebruikelijke tin/lood. Het bekendst zijn de natuurlijke St.-Jacobschelpen (Pecten Maximus L). Hierin werden een paar gaatjes geboord, waarna ze geschikt waren om op de kleding te dragen. Een afbeelding van de heilige zelf werd gesneden uit git of azabache, een in Spanje veel voorkomende delfstof. Een derde attribuut - algemeen voor pelgrims en specifiek voor de H. Jacobus - is de pelgrimsstaf of bordoncillo, gesneden uit been of ivoor. Van de eerstgenoemde categorieën zijn gelukkig een aantal fraaie voorbeelden vertegenwoordigd, maar de pelgrimsstaf ontbreekt, - sterker nog - wordt als attribuut niet eens genoemd! Zonder meer een gemis, terwijl ze wel als bodemvondst bekend zijn. Bij zo'n overstelpende hoeveelheid informatie is het logisch dat er af en toe een fout bij de beschrijving optreedt. De ampul uit Boulogne sur Mer (afb. 1383) is niet in Nieuwlande gevonden maar in Middelburg. Wie met de inhoud van HPl bekend is, schrikt niet meer van de vele scabreuze voorstellingen die de middeleeuwers - net als ons trouwens - tot vermaak dienden. Of zit er dan toch een diepere Het diptiek uit Aken (afb. 1370). 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 48