historisch onderzoek dat meer licht kan weipen op de geschiedenis van de Friezen; slechts
sporadisch en dan nog met name voor het noordelijk gedeelte van het Friese rijk is wat literatuur uit
de jaren negentig opgenomen. In hoeverre het ontbreken van recente literatuur het door Flalbertsma
geschreven boek nadelig beïnvloedt, is moeilijk in te schatten.
Wat na deze kritiek overblijft is een prachtig boek, waarin op heldere wijze de geboorte, uitbreiding,
bloei, invloed en het verval van het Friese rijk is opgetekend, verluchtigd met aansprekend
illustratiemateriaal en fraai vormgegeven. Voor Zeeuwen is het wellicht het meest interessant
wanneer Halbertsma de Friese invloed beschrijft in de huidige Zeeuwse regio, tot in Vlaanderen
(het Zwin) toe. Weliswaar moesten de Friezen na verschillende militaire conflicten zwichten voor
de Franken, zij bleven lange tijd de handel in de West-Europese wateren beheersen en in die context
behoorde Walichrum bij een netwerk van handelssteden, waarin de Friese invloed nog duidelijk
aanwezig was.
W. A. van Es schrijft in het ten geleide terecht: 'Frieslands oudheid is niet geschikt om in een ruk
uit te lezen. Wel om het telkens weer ter hand te nemen, want het brengt ons op heel directe manier
in contact met het verleden.' Een naslagwerk en, met de kanttekening over het nagenoeg ontbreken
van recente literatuur, een naslagwerk dat regelmatig uit de boekenkast moet worden gehaald door
iedereen die zich wil verdiepen in de geschiedenis van de Friezen en van vroegmiddeleeuws
Zeeland.
Robbert Jan Swiers
H.J.E. Van Beuningen, A.M. Koldeweij, D. Kicken, Heilig en profaan 2; 1200 laatmiddeleeuwse
insignes uit openbare en particuliere collecties. (Rotterdam Papers 12; Cothen: Stichting
Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes, 2001). Prijs 145,-
Na een lange voorbereidingstijd ligt dan eindelijk Heilig en Profaan 2 voor ons. Deel 1 verscheen
alweer acht jaar geleden en toonde de privécollectie van één van de samenstellers, H.J.E. van
Beuningen. Na deel 1 begreep Van Beuningen dat een groot deel - van de soms letterlijk boven
water gehaalde metalen draagtekens - buiten zijn verzamelaarsbereik zou blijven. Deel 2 is dan ook
samengesteld met voorwerpen uit vele particuliere, museale en archeologische collecties uit
Nederland en Vlaanderen. Deel 2 biedt ruimte aan 1200 voorwerpen die geheel nieuw zijn, of
waarvan in deel 1 slechts een fragment getoond kon worden. De eerste helft van dit standaardwerk
bestaat uit een twintigtal - voornamelijk in het Nederlands geschreven - artikelen betreffende
insignes geplaatst in een historisch kader, b.v. over een recent gevonden diptiek (tweeluik) van
tin/lood dat door snel ingrijpen goed geconserveerd werd en hier uitvoerig beschreven wordt.
Het artikel van Johan Hendriks, stadsarcheoloog van Dordrecht, gaat over het tussen 1997 en 2000
uitgevoerde archeologisch onderzoek op het Statenplein. Daar konden dankzij externe hulp van
detectorzoekers zo'n zesduizend metalen voorwerpen geborgen worden, waarvan 5 procent uit
insignes en broches bestaat. Dit is van één locatie meer metaalvondsten dan twintig jaar
stadskemonderzoek door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) heeft
opgeleverd. En dan te bedenken dat een deel van de vele tonnen grond uit de bouwlocatie naar het
stort zijn verdwenen zonder enig onderzoek. Wat in ieder geval duidelijk naar voren komt in dit
artikel is het belang van de archeologische context voor een juiste datering van pelgrimsinsignes.
Was de datering in HP1 vooral gebaseerd op iconografische gegevens, de tabel op p. 44 laat zien
dat deze in vergelijking met de insignes van het Statenplein in de helft van de gevallen verkeerd
gedateerd zijn, soms wel 200 jaar!
Uiteraard, zou ik bijna zeggen, ontbreekt Zeeland niet in een artikel. Van het verdronken dorp
Westenschouwen komt de laatste tien jaar regelmatig een deel op het strand te voorschijn.
45